Home Alsof

Alsof

Door Coen Simon op 22 oktober 2021

Alsof
Cover van 11-2021
11-2021 Filosofie magazine Lees het magazine

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? U bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

Toen mijn jongste zoon een jaar of vijf was had hij een periode dat hij af en toe Tom & Jerry met mij wilde spelen. Ik zette dan een cd op van Rachmaninov, Mendelssohn of Paganini en dan mimeden we een verhaallijntje op de aanzwellende strijkers en huppelende pianopartijen. Met veel op tenen sluipen, rennen, schrikken, vallen en weer opstaan. Het was een wonderlijk spel. De muziek klonk anders door onze bewegingen en de bewegingen kregen een andere betekenis door de muziek.

Ik moest hier weer aan denken toen ik de woorden las van filosoof en musicus Joris Roeloefs (zie blz.14) die naar analogie van Friedrich Nietzsches koorddanser de mens beschrijft als ‘iemand met weinig houvast’. Roelofs componeerde een heel album gebaseerd op de beslissende en spannende scène uit Nietzsches Aldus sprak Zarathoestra (1885). ‘Als koorddanser word je,’ volgens Roelofs, ‘gedwongen om stappen te zetten, want je valt van het koord af als je dat niet doet.’

Verplaatst u zich nu eens in de koorddanser van Nietzsche die zich op een koord ‘tussen twee torens’ hoog boven een marktplein begeeft, met onder hem mensen die hun hoofd in hun nek hebben gelegd om te zien hoe u het ervan afbrengt. Er klinkt muziek en u begint wiebelend aan de overtocht.

En dan. Nietzsche beschrijft filmisch wat er zou gebeuren als u viel: ‘Markt en volk leken op de zee, als de storm deze doet bollen: allen stoven uiteen en buitelden over elkaar heen, en het meest van al waar het lichaam te pletter moest slaan.’

De menselijke conditie: blijven lopen tot je valt. Het is natuurlijk maar een voorstelling, maar hoe zouden we zonder zo’n voorstelling überhaupt iets zinnigs kunnen zeggen over ons bestaan? In De filosofie van het alsof (1911) laat Hans Vaihinger (een tijdgenoot van Nietzsche) zelfs zien dat er geen enkele waarheid kenbaar wordt zonder een vorm van fictie. Dit geldt ook voor de harde zekerheden van de wiskunde, waarin we rekenen met punten zonder omvang, lijnen zonder breedte, vlakken zonder diepte en ruimte zonder inhoud. Al deze begrippen zijn volgens hem ‘ficties vol tegenstrijdigheden; de mathematica berust op een volledig imaginatieve grondslag’.

En toch lopen we door een bestaan dat zich nergens bevindt.
Alsof het kan.