Als de zinloosheid je overvalt, telt niets meer – ook al heb je alles. Jack is één van de zeven personen die filmmaker Anna Witte heeft geportretteerd in een serie over ongelijkheid. Het project laat zien dat over ongelijkheid niet alleen een abstracte discussie gevoerd wordt, maar concreet aanwezig is – op straat, om je heen.
Alles hebben, en je toch eenzaam voelen. Kan dat? Jack heeft een fijne partner, leuke kinderen, goede vrienden, carrière… En toch voelt hij zich alleen. Je bent geneigd te zeggen dat dit niet kan, behalve als je een psychisch probleem hebt. En de eetverslaving waar Jack aan lijdt, is beslist een psychische worsteling. Maar toch… Hoeveel mensen herkennen zich niet ergens ook in hem? In het onbestemde gevoel iets te missen, en daarin alleen te staan? ‘Ik tegen de wereld’ – een manifeste vorm van ongelijkheid, want tegen de wereld kun je niet op.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Sommige filosofen zouden deze ervaring van eenzaamheid niet psychisch duiden, maar existentieel: verbonden aan ons moderne bestaan. De moderniteit heeft ons veel gegeven: een duizelingwekkende hoeveelheid aan mogelijkheden. Ons bestaan is niet langer al in de wieg bepaald. Het gaat om het individu en zijn talenten – niet om zijn afkomst. Althans, zo wordt het ons beloofd. Maar de keerzijde is eenzaamheid. Als niets is voorgeschreven, zijn we op ons zelf teruggeworpen. We hebben zo veel om uit te kiezen, wat maakt een specifieke keuze dan nog bijzonder? Waarom deze partner, deze baan, dit leven? Op die vragen geeft niemand jou een antwoord – behalve jijzelf. Daarin staan we alleen.
In de roman Walging beschrijft Jean-Paul Sartre de uiterste consequentie van deze existentiële eenzaamheid. Hoofdpersoon Roquentin ziet de wereld als volstrekt arbitrair; alles had immers anders kunnen zijn. De conventies waarnaar mensen leven schijnen hem hypocriet. Ze doen alsof er iets toe doet – liefde, werk – maar ze leven slechts zoals voorgeschreven. Een gevoel van zinloosheid overvalt hem. Niets heeft nog waarde, de wereld is betekenisloos – hij is verlaten, en alles lijkt hem onverschillig.
Hoe moeten we hiermee omgaan? Walgend door het leven gaan als Roquentin is weinig aanlokkelijk – maar zijn schaduw valt niet helemaal uit te wissen. We kunnen niet opeens doen alsof we berusten in wat we hebben, en onze eenzaamheid ontkennen. Wie dat wel doet, is volgens Sartre te kwader trouw. Toch schuilt in de erkenning ervan ook een bijzondere hoop. Kijk naar het laatste beeld van Jack. Hij is niet onverschillig, zoals Roquentin; hij toont zich open, kwetsbaar. Kijk, zo ga ik om met mijn eenzaamheid. Ik zoek troost in eten. Dat is niet goed, misschien doe jij het beter, maar ben ik zo anders dan jij? Wij zijn beide op onszelf teruggeworpen. Naakt. Ecce homo.
We kijken naar Jack, en lijden misschien even met hem mee. Volgens Arthur Schopenhauer leidt lijden tot medelijden. Niet omdat we de ander zielig vinden, maar omdat we herkennen wat ook ons kwelt. We kunnen op twee manieren kijken naar Jack. Afwerend: o, Jack, hoe heb je je laten gaan. Of meelevend: ik herken iets. Dit portret doorbreekt daarom even de eenzaamheid – we zien niet alleen een eenzame man, we delen ook iets: onze kwetsbaarheid.