Home Alice in Wonderland: ‘Ik ben mijzelf niet, ziet u.’

Alice in Wonderland: ‘Ik ben mijzelf niet, ziet u.’

Door Patrick van IJzendoorn op 05 december 2005

10-2005 Filosofie magazine Lees het magazine

Alice ziet een wit konijn voorbij komen, loopt hem achterna en belandt in een wereld waarin alles op zijn kop staat. ‘Ik kan mijzelf niet nader verklaren’, zegt Alice, ‘want ik ben mezelf niet, ziet u.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

De wiskundige Charles Lutwidge Dodgson, beter bekend als Lewis Carroll, had niet meteen de bedoeling om met Alice in Wonderland onvergetelijk boek te schrijven. Aanvankelijk vertelde hij op 4 juli 1862 een bizar zomermiddagverhaal aan Alice Liddel, de dochter van een vriend, en haar vriendinnetjes. Na enig aandringen besloot Caroll het op papier te zetten, aangevuld met cartoonachtige prenten. Het zou een voedingsbron worden voor psychoanalytici, filmmakers, schrijvers en natuurkundigen. En filosofen. Gilles Deleuze, de moeilijk leesbare Franse filosoof, baseerde zijn boek Logique du Sens (1969) grotendeels op de wonderlijke avonturen van Alice. Sterker, Carrolls klassieker is een soort Deleuze for Dummies.

Volgens Victoriaanse begrippen vormt Alice in Wonderland een ondeugend verhaal. De meeste (kinder)boeken uit de negentiende eeuw bevatten actie en, belangrijker, ze hadden een moraal. Bij Carroll waren beide elementen afwezig. Het boek draait voornamelijk om absurde dialogen, aan de hand waarvan onderwerpen als ‘taal’, ‘etiquette’ en moraal’ worden bespot. Niet zin, maar onzin heerst in de wonderlijke wereld waarin Alice verzeild is geraakt. Temidden van sprekende dieren en speelkaarten is Alice de enige die logisch probeert te denken, wat onbegonnen werk is in wereld waar, zo krijgt ze van de grijnzende Cheshire Cat te horen, iedereen gek is. “‘How do yo know that I am mad?’ said Alice. ‘You must be’, said the Cat, ‘or you wouldn’t have come here.’”

Ondergronds denken
Verstandsverlies, in de vorm van schizofrenie, speelt ook een cruciale rol in het werk van Gilles Deleuze (1925-1995), vooral in boeken die hij samen met de psychiater/filosoof Felix Guatarri schreef. Hun filosofie komt in wezen neer op het idee dat psychiatrische instellingen mensen de valse impressie geven dat iedereen buiten de gesloten deuren van de klinieken psychisch in orde is. Kortom: iedereen is gek (of normaal, wat dan op hetzelfde neerkomt), een uitgangspunt dat, ook in Nederland, gehoor vond bij de antipsychiatrie. De schizofreen was een soort verzetsheld, degene die de macht van de staat en van de vastgeroeste begrippen kon ondermijnen. Bij Deleuze draait alles om de rizoom, de wortel die eeuwig voortwoekert, zonder begin of eind. Deze groeiwijze staat, om op het gebied van de flora te blijven, in contrast met die van de boom, de eik bijvoorbeeld, met zijn vaste plek in de aarde, geworteld in de structuur van de geschiedenis. In Deleuzes ‘ondergrondse’ denken lopen geschiedenis, heden en toekomst door elkaar, dit in tegenstelling tot het in zijn ogen ‘saaie’, hedendaagse denken.

Dit sluit fraai aan bij het begin van Alice in Wonderland. Terwijl haar oudere zus zit te lezen, kijkt Alice verveelt voor zich uit, totdat ze een wit konijn voorbij ziet komen dat tegen zichzelf zegt dat het veel te laat zal komen. Het dier verdwijnt in een hol en Alice gaat er achter aan. Vanaf dat moment belandt ze in een wereld waarin alles anders is. Tijd, ruimte, identiteit en taal veranderen voortdurend in deze droomwereld. Door alle drankjes en hapjes die ze uit nieuwsgierigheid nuttigt, wordt ze soms kleiner, soms groter. Deleuze ziet hier een paradox: Alice is op een gegeven moment verkleind én vergroot tegelijk. Voor het gewone verstand is dit een onmogelijke situatie, maar de regels van de gebruikelijke logica gelden hier niet. Wanneer Alice van de Maartse Haas meer thee krijgt aangeboden en zij antwoordt dat ze nog geen thee heeft gehad, dus ook niet meer kan krijgen, krijgt ze te horen dat ze wel minder, maar niet meer van iets kan krijgen. Het gebrek aan logica komt op symbolische wijze tot uiting bij de crocquetwedstrijd waar egels fungeren als ballen, buigende soldaten de ‘hekjes’ vormen en niemand op zijn beurt wacht, terwijl de hysterische, uit Shakespeare’s Richard III weggelopen koningin luidkeels verkondigt dat ze koppen wil zien rollen.

Deleuze noemt hetgeen Alice ziet en meemaakt het ‘pure worden’. In plaats van een richting – een rechte lijn voorwaarts – zijn er twee of meer richtingen. ‘De paradox van dit pure worden, met zijn vermogen het heden te ontwijken, is de paradox van oneindige identiteit (de oneindige identiteit van beide richtingen – van toekomst en verleden, van de dag ervoor en de dag erna, van meer en minder, van te veel en niet genoeg, van actief en passief, en van oorzaak en gevolg)’, schrijft Deleuze. Zijn denken is gebaseerd op het optimistische, inmiddels wat gedateerde idee van de mens als een genotzoekende machine, immer bereid om in iedere nieuwe situatie een zo positief mogelijke verbinding te creëren. Het is een oproep voor actieve participatie, een constant wordingsproces zonder disciplinering, voor de mens als schepper van onvoorspelbare, unieke en intense creaties.

Voor iemand die gewend is aan gezond verstand en doelgerichtheid is dit een verwarrende ervaring. Bij Deleuze en in de wereld waarin het blonde meisje is beland, gaat het niet om de bestemming, maar om de reis zelf. ‘Which way? Which way?’, vraagt Alice dan ook, in lichte paniek. Ze verliest niet alleen haar richtings- maar ook haar taalgevoel (‘Curiouser and curiouser!’, krijst ze op een zeker moment), haar naam en haar vaste identiteit. Met de pijprokende rups ontstaat de volgende dialoog: ‘“I can’t explain myself, I’m afraid, sir”, said Alice, “because I’m not myself, you see.” “I don’t see”, said the Caterpillar. “I’m afraid I can’t put it more clearly,” Alice replied very politely, “for I can’t understand it myself to begin with; and being so many different sizes in a day is very confusing.” “It isn’t”, said the Caterpillar.’
 
In 34 korte hoofdstukken bespreekt Deleuze niet alleen de ‘pure’, unieke en singuliere gebeurtenissen van Alice, maar plaatst hij ze ook in het licht van het sensualistische empirisme van de Stoïcijnen. Binnen de stoïcijnse fysica geschiedt alles volgens een absolute noodzakelijkheid, de ene keer het noodlot geheten, de andere keer de voorzienigheid, waarbij de mens amper invloed heeft op zijn lot. Geluk moet ontstaan door eigen geestelijke verrijking. Bezit is slechts tijdelijk eigendom. Het lot kan het namelijk elk moment terugnemen, waardoor het geluk snel weer verdwijnt. Het enige echt particuliere zijn de eigen gedachten. De onderwerping aan wat van buiten komt, kenmerkt de denkwereld van Deleuze, waar de mens een speelbal is van het toeval. Hij treft dit thema – een onbezonnen avontuur zonder te weten waarheen dit leidt – aan bij Alice in Wonderland. De onbevangenheid waarmee Alice al deze krankzinnige figuren als de Mad Hatter en het duo Tweedledum & Tweedledee benadert, noemt Deleuze een typisch vrouwelijke eigenschap, die in contrast staat met de valse diepzinnigheid, de valse wetenschap van het mannelijke deel der wereld. Het brengt Deleuze tot de mooiste uitspraak in zijn boek: ‘Alleen kleine meisjes begrijpen het Stoïcisme.’