Home Žižek: Alles is geweldig hier

Žižek: Alles is geweldig hier

Door Ivana Ivkovic op 22 mei 2005

05-2005 Filosofie magazine Lees het magazine

Na een slaap vol zoete dromen zou 11 september de wereld wakker hebben geschud. Slavoj Žižek betoogt dat 'die nieuwe overzichtelijke werkelijkheid' fictief, maar niet ongevaarlijk is.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Er zijn niet zoveel filosofische boeken die beginnen met een mop. De Sloveense filosoof Slavoj Žižek is op weg om er zijn handelsmerk van te maken. Dit keer gaat de mop over een man die in een Siberisch kamp wordt opgesloten, en met zijn vrienden een afspraak maakt om de censuur te omzeilen: alles wat hij met blauwe inkt schrijft is waar, alles met rode inkt is een leugen. De eerste brief komt: ‘Alles is geweldig hier, goed eten, mooie meisjes… het enige dat er ontbreekt is de rode inkt.’

De charme van een auteur als Žižek is dat hij, onmiddellijk nadat de mop verteld is, de kans aangrijpt om ook een serieus punt te maken over de ‘ontbrekende inkt’ als model voor de impliciete censuur. Het gaat niet om de censuur van totalitaire regimes, maar om een beperking die juist in onze liberale democratie de kop opsteekt: ‘Alles is hier geweldig’, dat wil zeggen, we voelen ons vrij, en het enige dat ontbreekt is de ‘rode inkt’, de taal waarin wij onze onvrijheid kunnen uitdrukken.
 
Welkom in de woestijn van de werkelijkheid heet de net verschenen Nederlandse vertaling van Žižeks boek, dat in het Engels in 2002 verscheen. Žižek zet hier zijn eerder begonnen kritiek op de democratie voort. Deze keer spitst hij die toe op het ‘ontwaken’ van de wereld, en in het bijzonder van de VS, na 11 september.

‘Welkom in de woestijn van de werkelijkheid!’ zijn de woorden waarmee Keanu Reeves (in de gedaante van Neo) wordt begroet nadat hij is ontwaakt uit de kunstmatige slaap in The Matrix. De succesfilm speelt in op een beroemde westerse vorm van paranoia: de wereld zoals wij die kennen is slechts een illusie. Achter deze werkelijkheid is ‘de echte werkelijkheid’, en deze is een stuk minder fris: het is een verwoeste wereld waarin mensen worden gekweekt en in een gigantische bijenkorf van capsules in leven worden gehouden ten behoeve van de computers die de wereld hebben overgenomen.

De titel van het boek speelt in op de verwachting dat het ontwaken na 11 september van dezelfde orde zou zijn. De Amerikaanse ‘holiday from history’ is ten einde, de smeulende resten van het WTC onthullen eindelijk de ‘botsing der beschavingen’ – een botsing die vóór de aanslag al aanwezig was, maar nu pas manifest wordt. Nu de zaken zo duidelijk zijn, is het tijd om serieuze keuzes te maken – met andere woorden: om te beslissen aan welke kant van het conflict we staan.
 
Populaire fantasieën
Maar volgens Žižek is dit een verkeerde weergave van de ‘wereld na 11 september’. Die datum markeert allesbehalve een volkomen onverwachte en zelfs ondenkbare dreun die ons uit een slaaptoestand heeft gewekt en aan de onherbergzame werkelijkheid heeft overgeleverd. De aanslag kwam juist zo hard aan omdat de beelden al bekend waren.

Žižek vraagt zich af: waar hebben we dit al zo vaak eerder gezien? In populaire fantasieën, in vele, vele Hollywoodfilms waar vooral de wolkenkrabbers van New York of het Witte Huis op de meest spectaculaire manier worden neergehaald door aliens, vloedgolven of andere vijanden van de mensheid en de vrije wereld. Deze beelden staan gebrand op ons netvlies, deze lugubere fantasie die keer op keer wordt beleefd. Maar nu is dit beeld in onze werkelijkheid gedrongen, en heeft ze haar in duigen geslagen. De aanslagen lijken dus het meest op het binnendringen van de fictie, van onze eigen nachtmerries, in onze wereld, niet op iets dat ‘van buiten’ komt en onze dromen verstoort. Žižek bagatelliseert hier de aanslagen niet door ze louter als een product van de fantasie te beschouwen. Hij laat alleen maar zien dat ze zo hard zijn aangekomen omdat ze al veel langer rondspookten, als een collectief beeld waar we ons aanvankelijk – in een mengsel van genot en huiver – nog aan konden verlustigen.

De nieuwe werkelijkheid waaraan we nu overgeleverd zijn, die gepresenteerd wordt als de strijd van de democratie tegenover haar vijand – internationaal terrorisme en islamitisch fundamentalisme – is eigenlijk maar schijn, beweert Žižek. Het is een venijnig schijnbeeld omdat ons daardoor het zicht wordt ontnomen op de werkelijke sociale problemen. Het idee dat de democratie hier botst met iets dat haar absoluut vreemd is, zoals de these van de ‘botsing van beschavingen’ wil, verhult ook dat in werkelijkheid niet twee onafhankelijke, elkaar vreemde werelden botsen, maar dat het twee werelden zijn die elkaar wederzijds beïnvloeden en zelfs op elkaar lijken. Žižek oppert dat de wereld van de Taliban, ogenschijnlijk een gewelddadige terugkeer naar ‘traditionalisme’ en verzet tegen de moderniteit, eigenlijk een zeer gewelddadige reactie is op het feit dat Afghanistan verwikkeld raakte in de draaikolk van de internationale politiek. ‘En elk kenmerk waarmee de VS haar vijand omschrijft, zetelt eigenlijk ook in het hart van de VS zelf. Moorddadig fanatisme? Er zijn in de VS meer dan twee miljoen rechts-populistische “fundamentalisten” die hun eigen terreur uitoefenen, gebaseerd op religieuze (christelijke) motieven.’

En passant grijpt Žižek ook de kans om de nieuwe oorlogsvoering te bestempelen als ‘oorlog zonder oorlog’, en die te verbinden met andere westerse producten die ‘vrij’ zijn van schadelijke stoffen: koffie zonder cafeïne, slagroom zonder vet, bier zonder alcohol. Dit wisselt Žižek af met korte besprekingen van het fenomeen reality-tv, porno, films zoals The Truman Show en analyses afkomstig uit de psychoanalyse, en in al deze ‘excursies’ speelt de verhouding van werkelijkheid en schijn een rol, en de werkelijkheid die van haar ‘substantie’ beroofd is. Deze associatieve manier van schrijven is altijd kenmerkend voor Žižek geweest, maar wat hij verzuimde om uit te leggen werd goedgemaakt door een reeks scherpe, verontrustende voorbeelden die hun doel nooit misten.

Nu zijn deze voorbeelden vaak afkomstig uit zijn eerdere werk of zijn vele lezingen en helaas is in het proces van knippen, plakken en recycleren veel van de scherpte verloren gegaan. Daardoor is Welkom in de woestijn van de werkelijkheid een iets te chaotisch boek geworden. De onrust en het ongeduld van Žižeks denkstijl dreigen hun charme te verliezen.

Contragewicht
In het slot van zijn boek keert Žižek zich verrassend genoeg naar Europa, en pleit hij voor een verenigd Europa met een socialistische agenda. Dit is in zijn ogen het enig mogelijke politieke contragewicht tegen de dominantie van de VS. Europa dat een vuist maakt? Maar was datzelfde Europa op het moment dat de Irak-oorlog in aantocht was niet hopeloos verdeeld en verscheurd? Dat mag wel zo zijn, maar in zijn roep om een sterker Europa blijft Žižek niet alleen. Jürgen Habermas en de inmiddels overleden Jacques Derrida hebben op de vooravond van de Irak-oorlog een gezamenlijk artikel gepubliceerd, waarin zij de noodzaak bepleiten van een Europa dat tegenwicht kan bieden aan de hegemonie van de VS. Hun initiatief leverde een levendige discussie op in diverse Europese kranten en tijdschriften.

Nu zijn dit manifest en diverse reacties erop gebundeld in Old Europe, New Europe, Core Europe. De bundel bevat artikelen van onder andere Umberto Eco en Richard Rorty. Rorty roept Europeanen op om met hun proteststem steun te geven aan de Amerikanen die kritisch tegenover de Irak-oorlog stonden, en wiens stemmen ondergesneeuwd dreigden te raken in de propagandamachine van Bush.

Habermas en Derrida schrijven in hun manifest dat de massale demonstraties in alle hoofdsteden van Europa een teken zijn van de geboorte van een Europese publieke sfeer. De oorlog tegen Irak functioneerde als een katalysator. In dit beslissende moment beseften de Europeanen het falen van hun buitenlandse politiek. Europa was verdeeld tussen de landen die actieve of impliciete steun gaven aan de VS, en de landen die zich tegen de oorlog verzetten. En het verdeelde Europa kon geen vuist maken om een eensgezind antwoord te geven. Habermas spreekt de hoop uit dat het ‘kern-Europa’ (Duitsland, Frankrijk en de Benelux) een leidende rol op zich zou kunnen nemen, om de economische unie verder te kunnen uitbouwen tot een volwaardige speler op het internationale toneel. Dit betekent dat Europa een gezamenlijke buitenlands en veiligheidsbeleid moet ontwikkelen. Maar een sterker Europa is alleen denkbaar als ook een sterkere Europese identiteit wordt ontwikkeld. Die identiteit moet worden gezocht in de universele principes van een democratische constitutie, zoals gelijkheid voor de wet. Maar ook in een gedeelde visie op de rol van technologie in de samenleving en de gevaren ervan, de ethiek van solidariteit tegenover het individualisme, de begrenzing van de macht van de staat, ten opzichte van haar burgers, en de begrenzing van de soevereiniteit, in het belang van het internationaal recht.

Maar de suggestie dat de dag van de grote demonstraties tegen de Irak-oorlog de geboorte van de Europese publieke sfeer betekende, gaat voorbij aan het feit dat de demonstraties zich geenszins tot Europa hebben beperkt, maar wereldwijd gehouden werden. Dit maakt een inherent probleem van het Europese project zichtbaar, namelijk dat Europa’s claim op universele principes, als de basis van een supernationale identiteit, geen afbakening van Europa kan geven. Immers, een universeel principe geldt voor iedereen, en alle mensen kunnen er aanspraak op maken. Maar tegelijkertijd kan Europa geen eenheid vinden in de particuliere identiteiten die haar opbouwen, de naties, culturen en religies. Europa wil een eenheid zijn zonder deze diversiteit teniet te doen, en de enige manier om de tegenstelling tussen deze veelheid en de gezochte eenheid van Europa te vinden, is een beroep te doen op de principes die het particuliere overstijgen – een beroep op het universalisme, dus.

Merkwaardig is ook dat de initiële roep om een Europese kern onvermijdelijk ook de verdeeldheid van Europa heeft blootgelegd. Met name reacties uit Oost-Europa geven blijk van het gevoel dat Oost-Europa vaak als tweederangs-Europa wordt behandeld. Voor deze ‘nieuwe Europeanen’ is de leidende rol van een ‘kern-Europa’ een schop tegen het zere been, want net nu ze toegelaten worden tot Europa zien ze zichzelf weer geplaatst in de marges – zij behoren niet tot de kern.

Žižek hoopt dat het politieke tegenwicht uit Europa zal komen, omdat hij denkt dat de VS via economische betrekkingen al een soort symbiotische relatie met de Derde Wereld – die is overgeleverd aan de VS – heeft opgebouwd, en dat zelfs het verzet uit de Derde Wereld deze symbiose niet kan verbreken. Maar door de tegenstellingen die Old Europe, New Europe, Core Europe laat zien, rijst de vraag of Europa zelf die moderniteit kan vertalen in een Europees politiek project.