Wie zegt: ‘Wij kunnen nu eenmaal niet anders dan bezuinigen’, schaft onze politieke vrijheid af, stelt de Rotterdamse socioloog Willem Schinkel. Vrij zijn we alleen als we fundamentele keuzes kunnen maken, desnoods tegen het economische belang in. Volgens Schinkel ligt in die vrijheid de kern van echte politiek: over ons eigen lot kunnen beschikken, als gemeenschap beslissen waar wij voor willen staan. Politiek gaat over grote zaken als rechtvaardigheid en solidariteit. De rest is management.
In zijn onlangs verschenen boek De nieuwe democratie schetst Schinkel een somber beeld van Nederland: een naar binnen gekeerd land waar rechtszekerheid wordt ondermijnd omwille van veiligheid, en vooral: een land waarin we deze ontwikkelingen niet langer als gevolg van onze eigen keuzes kunnen zien. Toch zegt Schinkel: ‘Ik wilde geen pessimistisch boek schrijven. We doen al genoeg aan zwartkijken. Ik wilde, tegen de vanzelfsprekendheid van deze tijd in, laten zien dat het mogelijk is om over alternatieven na te denken.’
‘Wat we nu zien in heel Europa is een opschorting van de democratie op grond van een “noodzaak” die de “financiële markten” zouden opleggen. Dat is een gevaarlijke denktrant, want wie zich op een noodzaak beroept, hoeft geen enkele verantwoording af te leggen. Het gaat in een democratie toch om wat wij willen? Willen we de Europese begrotingsnorm van 3 procent naleven? Daarover moeten we een beslissing nemen; de gevolgen daarvan zullen we als gemeenschap moeten dragen.
Politici volgen nu slechts het dictaat van de economie, en dat is de laatste stap van een ontwikkeling waarin democratie tot een boekhoudtechniek is verworden, en politiek door bestuur vervangen werd. Nederland kent een lange traditie van “bestuurlijkheid”. Voor een deel vindt dat zijn oorsprong in de verzuiling, waar een pacificatie aan de top van de zuilen plaatsvond en de zuilelite onderling een consensus smeedde. Die bestuurlijke mentaliteit stak ook de kop op aan het einde van de Tweede Wereldoorlog, waarin eigenlijk de democratie werd opgeschort met het argument: “Laten we eerst de bestuurlijke zaken op orde hebben.” En het paarse kabinet was de culminatie van een lang proces van ontideologisering.
Slechts één ideologie bleef over: de neoliberale. Die neoliberale ideologie ziet politiek als bijschaven van de scherpe kantjes van de kapitalistische economie. Ons beeld van politiek is dat van een hulpje van de economische orde. Politiek wordt gezien als een middel om onze koopkracht op peil te houden. De spanning, het krachtenspel, verdween eruit.
Vervolgens kwam er een reactie: het populisme. Fortuyn kwam na Paars. En niemand begreep dat, want iedereen dacht: dat paarse kabinet, dat was toch gepacificeerd en efficiënt? Het ging goed met de koopkracht… en toch zo’n enorme onvrede. De opkomst van het populisme laat duidelijk zien dat je politiek nooit kunt wegcijferen. Als politieke spanningen worden gesmoord onder een bestuurlijk sausje, dan herkent het volk zich niet meer in de politiek.
De burger wordt onmachtig gemaakt door die bestuurlijke aanpak. De grote politieke vraagstukken worden in stukjes gehakt, zodat ze beter “bestuurbaar” worden. Daardoor verdwijnt de grotere solidariteit. Het is een verdeel-en-heersstrategie. Door de problemen te isoleren maak je je speelveld klein, en dan heb je telkens maar een klein groepje dat de strijd met je aanbindt. Alleen in het onderwijs is men tegen de bezuinigingen in het onderwijs. Alleen in de psychiatrische zorg is men tegen bezuinigingen in de psychiatrie. Ondertussen denkt de rest: het zal mijn tijd wel duren; hopelijk komt het bij ons niet zover.
Nooit worden die bezuinigingen op een rijtje gezet, en wordt er gezegd: “Hier gebeurt iets fundamenteels.” Iedereen die niet voldoet aan het model van de actieve burger, daar wordt op bezuinigd. En daarnaast op alle terreinen waar een alternatief wordt ontwikkeld, of tegendraadse kennis wordt geproduceerd, zoals in kunst en wetenschap. Pas als je naar het totale plaatje kijkt, zie je dat er een enorme kentering plaatsvindt, en we laten het gewoon gebeuren.’
Karl Marx
‘Ik zou de huidige economische crisis juist positief willen opvatten: als een kans. Crisis betekent in Grieks letterlijk ook “beslissing”. De crisis moet aangegrepen worden als een moment waarop fundamentele beslissingen mogelijk zijn. Maar wat je ziet is dat de economische crisis – eigenlijk precies zoals Karl Marx voorspelde – ons alleen maar sterker aan het bestaande systeem bindt.
Het grote probleem van de economie is dat deze opgedeeld is in natiestaten, en natiestaten zijn vergeetmachines. Ze doen vooral economische verbanden vergeten. Wanneer wij cashewnoten in de supermarkt kopen, hoeven we niet te denken aan de grove mensenrechtenschendingen die plaatsvinden tijdens het plukken van die noten. Ons handelen in een gemondialiseerde wereld heeft gevolgen voor mensen in alle andere delen van die wereld, maar die vergeten we.
Ik ben zelf voor een democratische vernieuwing, waarbij ik een nieuwe Raad van State voorstel. Een nieuw orgaan, waarin juist de huidige buitenstaanders een rol zouden krijgen in politieke vertegenwoordiging. Zo breng je de buitenwereld binnen. Die nieuwe Raad van State zou een plek zijn voor permanente vertegenwoordiging van andere landen in Nederland, maar ook voor vertegenwoordigers van de sectoren die nu ondergesneeuwd raken, zoals kunst, cultuur, religie en wetenschap. De Raad van State zou agenderende macht moeten hebben; hij zou bijvoorbeeld een deel van de agenda van het parlement kunnen bepalen. Ik ben benieuwd naar wat er gebeurt als politici moeten praten over onderwerpen die ze zelf niet hebben aangedragen. Dat is een utopisch plan, natuurlijk, maar ik denk dat we dat soort utopieën juist nodig hebben. Die geven aan dat er alternatieven zijn, dat de toekomst niet alleen maar een herhaling van het heden hoeft te zijn.’
Risicozones
‘Met nadenken over alternatieven komen de grote politieke issues weer in zicht, zoals rechtvaardigheid. Vanouds streeft recht naar rechtvaardigheid. Maar ook hier dringt de bestuurlijke mentaliteit steeds verder door: recht wordt gezien als een instrument om orde te handhaven, en wordt daarmee aan die orde ondergeschikt gemaakt. Wij streven niet langer rechtvaardigheid na, maar veiligheid. Dat levert een regelrechte bedreiging op voor onze rechtsstaat. Op het moment dat juist de rechten van burgers moeten gelden, wordt het recht opgeheven. Bijzondere bevoegdheden worden toegekend, zoals in de zogenoemde “risicozones”, waar het nu permanent toegestaan is om preventief te fouilleren.
Juist de rechtsbeschermende functie van het recht raakt ondergeschikt aan de instrumentele en ordenende functie ervan. Daarnaast wordt de discretionaire bevoegdheid van rechters beperkt. Met minimumstraffen, bijvoorbeeld. En je ziet – en dat ervaren de rechters ook – dat de autonomie van het recht langzaam wordt aangetast. Ogenschijnlijk kleine maatregelen, zoals de verlaging van rechtsbijstand, zijn allemaal elementen in die grote verschuiving van rechtvaardigheid naar veiligheid.
Wie veiligheid wil, is continu bezig om risico’s in kaart te brengen, om die vervolgens te kunnen inperken. Het gevolg is dat onze maatschappij steeds meer bezig is met preventie. De aandacht verschuift van de tijd nadat er iets is gebeurd naar de tijd voordat er iets gebeurt. Maar dat is natuurlijk heel schimmig. Vroeger greep het recht in op het moment dat er iets wederrechtelijks gebeurde. “De politie is altijd te laat.” Logisch: er gebeurt iets, dan komt de politie.
Nu komt de nadruk te liggen op een combinatie van preventie en repressie die ik “prepressie” zou willen noemen. Op basis van allerlei calculaties, van statistische data, wordt er ingegrepen. Pieter van Vollenhoven pleitte onlangs voor verplichte anticonceptie in bepaalde gevallen. Uit het oogpunt van veiligheid ook. Er is in Rotterdam al jaren een sluimerende discussie over verplichte sterilisatie van Antilliaanse alleenstaande moeders.
Het idee dat alle rottigheid uit de wereld kan worden geweerd zorgt ervoor dat er steeds dieper wordt ingegrepen in de privélevens van mensen. Rechtsbescherming komt daardoor fundamenteel in het geding. De democratie zal zich nu eenmaal moeten verzoenen met het feit dat verschrikkelijke dingen altijd zullen en kunnen gebeuren. Omdat dat de essentie is van vrijheid. Vrijheid betekent dat mensen van de orde kunnen afwijken.
Om al die risicofactoren op te sporen is er natuurlijk ook meer toezicht nodig. Wij leven in een maatschappij die sterk lijkt op wat de Franse filosoof Gilles Deleuze de “controlemaatschappij” noemde. Alles wat we doen wordt continu geregistreerd, gemonitord en gestuurd. Onze aankopen bij Albert Heijn worden bijgehouden. De prestaties van werknemers worden voortdurend gemeten. Wij zijn bezig met permanente scholing.
Bovendien constateer ik dat mensen ook steeds meer zichzelf gaan controleren. Vroeger kocht je een treinkaartje en werd je door de conducteur gecontroleerd, maar straks word je je eigen conducteur en moet je om de trein in te komen, jezelf “inchecken”. Mensen krijgen ook voordelen als ze zichzelf controleren. Je komt sneller binnen als je zelf incheckt op het vliegveld, je krijgt korting als je je bonuskaart bij de supermarkt overlegt et cetera. De technologie geeft uiteraard die mogelijkheden van zelftoezicht.’
Ingeplugd
‘Het feit dat we steeds meer in die technologische systemen worden ingeplugd, verandert ook fundamenteel de betekenis van de mens. Wij worden een hybride van menselijk een technologisch materiaal, een antropotechnische hybride. We dragen allerlei pasjes die toegang geven, en zelfs onze lichamen worden direct aan systemen gekoppeld door biometrische data.
Het is lastig te zeggen of dat een goede of een slechte ontwikkeling is. Die technologie heeft allerlei beperkende kanten, maar biedt ook mogelijkheden. Ik denk dat we daar niet naïef in moeten zijn. Facebook biedt mogelijkheden om verzet te organiseren, maar net zo goed mogelijkheden aan het Iraanse regime om na te gaan wie allemaal demonstreert, en die mensen vervolgens op te pakken. Het belangrijkste is dat technologie gebruikt kan worden tegen zichzelf, tegen de beperkingen die ze oplegt.
Neem nou Occupy. Het is een grappig voorbeeld van hoe iets heel primitiefs, namelijk directe democratie, op een hoogst complexe manier tot stand komt. Nota bene via allerlei kapitalistische hightech. Die demonstranten bij Wall Street hingen daar met hun Apple-tablets en -laptops. De Occupy-kampen konden zo snel ontstaan doordat ze technischmet elkaar verbonden waren.
Technologie en sociale media kunnen gebruikt worden om een nieuwe publieke sfeer te creëren. En dat is iets waar wij nu keihard aan zouden moeten werken: de publieke sfeer revitaliseren, want de kwaliteit daarvan is op dit moment erg beperkt.
Een sterke publieke sfeer geeft niet alleen maar een stem aan de burger, maar maakt die ook machtig. Door kritische stemmen te bundelen kunnen we doordringen tot wat we door die bestuurlijke laag niet meer kunnen zien; dan kunnen we de onzichtbare politiek zichtbaar maken. Dat is waar ik mij verraad als Verlichtingsdenker. Het idee van de Verlichting is: ophelderen, de duisternis verlichten. En ik denk dat dat de basis is van wat ik doe. Het is voor deze tijd ontzettend belangrijk om een utopische horizon te schetsen. We moeten beseffen dat het ook anders kan worden. We moeten ons keren tegen de vanzelfsprekendheid van deze tijd: het kan alleen maar zo. Dat is per definitie nonsens. Revoluties zijn er permanent. Het is de zaak om ze ook een utopische inhoud te geven.’
De nieuwe democratie
Willem Schinkel
(De Bezige Bij)
368 blz. / € 19,50