Volgens Floris van den Berg (40) is een echte filosoof vanzelfsprekend veganist. Wie toch gebruikmaakt van dierlijke producten ‘is een negen-tot-vijffilosoof en durft niet echt na te denken’.
U schreef het boek De vrolijke veganist. Waarom?
‘Ik ben al twintig jaar vegetariër, maar pas sinds drie jaar veganist. In eerste instantie besloot ik door mijn filosofiestudie om vegetariër te worden. Later, als ethicus, las ik Peter Singer. Dat heeft me erg geholpen om de stap tot veganist te zetten – en om tegen de gehele uitbuiting van dieren te zijn.’ Peter Singer is hoogleraar bio-ethiek aan Princeton. Zijn beroemde boek Animal Liberation (1975) pleit op utilistische gronden – ‘equal consideration of equal interest’ – voor de toekenning van een morele status aan dieren.
‘De vrolijke veganist onderzoekt tegenargumenten voor veganisme’, vervolgt Van den Berg. ‘De belangrijkste hiervan zijn: “Iedereen eet vlees”, “We doen het al zo lang” en “Vlees is zo lekker”. Dat zijn geen ethische categorieën, maar drogredenen. Het zijn dingen die mensen willen, maar die toch onethisch zijn. En daar moet de overheid grenzen aan stellen. Ik stel voor dat we ermee beginnen alles te verbieden wat dieren instrumenteel behandelt. In die zin ben ik een kantiaan, want ook ik meen dat je “een ander nooit als instrument mag behandelen, maar altijd als doel op zich”. In de praktijk betekent dat: geen paardensport, geen veeteelt, geen visserij en geen dierentuinen meer. Dat zou al helpen.’
Met De vrolijke veganist hoopt Van den Berg een aanzet te geven tot maatschappelijke verandering. In zijn boek hamert hij op de morele noodzaak van veganisme. ‘Ik verbaas me er achteraf over hoe lang het heeft geduurd voordat ik zelf veganist werd. De argumenten kende ik wel; dat zijn ongeveer dezelfde redenen om vegetariër te worden. Maar niemand had me ooit gevraagd waarom ik geen veganist was. Daarom heb ik ook dit boek geschreven: om mensen sneller door die transitie heen te helpen. Ik hoop dat dit boek mij zou hebben overtuigd. Er zijn maar weinig filosofen die menen dat je veganist moet worden, terwijl er geen andere optie is. Geen andere ethische optie, in elk geval.’
Waarom is er geen andere optie?
‘Een van de basisregels uit de ethiek is het schadebeginsel van John Stuart Mill: alles mag, zolang je anderen geen schade berokkent. Dat zien we terug in onze huidige wetgeving. Alleen, wie zijn die anderen? We weten dat we baby’s, mentaal gehandicapten en mensen die de taal niet spreken ook in onze morele cirkel moeten betrekken. We beperken ons daarbij tot mensen. Maar waarom? Neem de drie belangrijkste woorden uit de filosofie: Can they suffer? Dit kun je plakken op het schadebeginsel van Mill. Alles mag, als je anderen maar geen schade berokkent – en die anderen, dat zijn entiteiten die kunnen lijden. Dieren ook dus.
Ik heb er moeite mee om aan tafel te zitten met mensen die dode dieren eten. Ik ga daarom ook niet naar kerstdiners en probeer gezamenlijke lunches te vermijden. Mensen die bewust vlees blijven eten, kunnen mijn vriend niet meer zijn; het zijn immorele monsters. De hele samenleving is met deze mensen gevuld, en ik voel me daar ongemakkelijk bij. Het is net als een samenleving waarin slavernij de norm is. Er is een massale slachtpartij gaande, en we doen er niks aan. De vraag is alleen wát je eraan kunt doen. We doen allemaal net of het normaal is, maar dat is het niet.’
U streeft naar een geheel veganistische samenleving.
‘Als we een ethische samenleving willen, kan dat alleen maar als we van het instrumenteel gebruik van dieren af komen. Wij leven nu in een diep immorele samenleving. Hoe krijgen we die samenleving ethischer? Door iedereen veganist te maken. Dat is de morele nullijn. Het is niet iets wat we graag horen, want we leven in een samenleving die totaal anders is. Maar ethiek gaat niet over wat we willen horen, maar over wat goed is – onafhankelijk van wat iedereen daarvan vindt.’
Daarom stemt u op de Partij voor de Dieren?
‘Ja, en ik vind dat iedereen dat moet doen. Alleen die partij ziet de belangrijkste morele blinde vlek. De kritiek dat het een one issue-partij zou zijn, is onzin. Er zíjn namelijk geen andere belangrijke zaken. Het carnivorisme is in onze samenleving zo’n groot kwaad dat dit uitgebannen moet worden. Het liefst middels de wetgeving. In die zin is de Partij voor de Dieren ook de enige morele partij – de rest is allemaal immoreel. Niet alleen de politici, maar ook filosofen moeten de blinde vlekken in de samenleving blootleggen. Zoals John Stuart Mill in de negentiende eeuw opkwam voor de rechten van vrouwen, gekleurden en de onderklasse, zo heeft Peter Singer dat voor dieren gedaan. En zo doen milieufilosofen dat voor toekomstige generaties.’
Neemt u filosofen die deze morele blinde vlekken niet aankaarten minder serieus?
‘Natuurlijk. Als je filosoof bent, ben je noodzakelijk veganist. Als je als filosoof geen veganist bent, ben je slechts een negen-tot-vijffilosoof. Dan durf je niet echt na te denken en je aan de noodzakelijke conclusie van veganisme te houden. En dat betekent dus eigenlijk dat er maar weinig echte filosofen zijn.’