Home Mens en natuur ‘Wie de wolf wil zien, moet verdwijnen in het bos’
Mens en natuur

‘Wie de wolf wil zien, moet verdwijnen in het bos’

De wolf is na 150 jaar terug in Nederland. Florentijn van Rootselaar gaat met filosoof René ten Bos en wolvenkenner Marijn van Asseldonk op zoek naar het even angstaanjagende als intrigerende beest. ‘Wolven laten zien dat je de natuur niet kunt beheersen.’

Door Florentijn van Rootselaar op 26 augustus 2020

René ten Bos Marijn van Asseldonk wolf natuur wildernis bos beeld Jessica Brouwer

De wolf is na 150 jaar terug in Nederland. Florentijn van Rootselaar gaat met filosoof René ten Bos en wolvenkenner Marijn van Asseldonk op zoek naar het even angstaanjagende als intrigerende beest. ‘Wolven laten zien dat je de natuur niet kunt beheersen.’

Cover van 09-2020
09-2020 Filosofie magazine Lees het magazine

Het is warmer dan voorspeld. We bevinden ons op een parkeerplaats op de Veluwe, net buiten Harskamp, aan de rand van het bos. De achterklep van de auto staat open, de hoogleraar zit op de rand van de kofferbak. De slangenleren laarzen gaan uit, de Siberische stappers aan. René ten Bos, filosoof en hoogleraar aan de Radboud Universiteit in Nijmegen, is klaar voor de tocht door het bos. Voor een zoektocht naar de wolf.

Want dat is wat volgens een recent verschenen onderzoek bijna de helft van de Nederlanders best zou willen: een wolf in het wild tegenkomen. Vijfenzestig procent beschouwt de wolf als ongevaarlijk, blijkt uit hetzelfde Motivaction-onderzoek, en 57 procent ziet het wel zitten als de wolf zich hier definitief vestigt.

Maar goed, we weten ook wel: de kans dat je een wolf tegenkomt is bijzonder klein, ook al zit op de Veluwe een roedel. Daar komt bij: wij zijn te uit­gelaten en te luidruchtig, te bont uitgedost ook, en hijzelf is zeker te geparfumeerd, merkt Ten Bos op. Sowieso zie je volgens hem nooit veel dieren in de natuur. ‘Mensen denken altijd dat ze in het bos dieren zullen zien, maar dat valt flink tegen. Als je al een kans wilt hebben om ze waar te nemen, moet je verdwijnen in het bos, één worden met de bomen.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

De wolf is bloeddorstig, mystiek en wijs

Vlak voor Ten Bos was Marijn van Asseldonk al aangekomen op de parkeerplaats. Hij is de expert, had Ten Bos gezegd. De hoogleraar mag dan meerdere boeken hebben geschreven waarin dieren belangrijke rollen spelen (van Het geniale dier tot Extinctie, en ook zijn recente boek De coronastorm), maar Van Asseldonk heeft meer specialistische kennis: hij heeft zijn studie cum laude afgerond met de filosofisch getinte scriptie Who is your wolf?, over de perspectieven van de Veluwe-bewoners op de wolf.

Tijdens zijn onderzoek, vertelt Van Asseldonk, sprak hij mensen die weten waar de wolvenholen zich bevinden. ‘Maar ze houden het voor zich. Je wilt niet dat anderen het weten; dan worden de wolven gevaarlijk, net als de konikpaarden bij Nijmegen, die mensen bijten omdat ze voedsel verwachten.’

Mikpunt van haat

We verlaten de parkeerplaats en staan meteen in het bos. Wat is het toch met die wolf? Die heeft nogal een last te dragen: hij wordt een bloeddorstig monster genoemd, een schapendoder, maar hij wordt ook beschouwd als verrijking van de Nederlandse natuur; hij jaagt angst aan, maar net zo goed is hij een mystiek wezen en zelfs een belichaming van wijsheid.

Een deel van de fascinatie voor de wolf schuilt in diens onzichtbaarheid, zegt Ten Bos. ‘We willen als mens alle dieren domesticeren, maar daar moet een dier wel zichtbaar voor worden gemaakt. Het leuke van wolven is dat ze zich nauwelijks laten zien.’

De verhouding tussen mens en de wolf is eigenlijk niet anders dan de millennia oude verhouding tussen mens en natuur in het algemeen. Ten Bos: ‘Herakleitos zei het al: de natuur houdt ervan om zich te verbergen, en dat is precies wat wolven doen. Als je er al een ziet, is het een ongezond exemplaar. Een beest hoort zich te verstoppen, en als het zich wel laat zien, is het er meestal een met een uitstekend vluchtrepertoire.’

We lopen verder, en spreken verder. Over de everzwijnen die je nooit ziet. Over de nacht die Ten Bos vastzat in het jachthuis Sint-Hubertus, ook op de Veluwe. Midden in de nacht zag hij eindelijk die beesten. En toen was er meteen de gedachte: goddomme, ze gaan me toch straks niet opvreten? Wist je, reageert Van Asseldonk, dat ze hier ook VVV-zwijnen hebben? Elke dag worden ze gevoerd; automobilisten zetten hun auto aan de kant en voeren ze brood. Dan willen ze zich wel laten zien.

‘Als we het dier willen domesticeren, dan moeten we het wel zien’

Zegt onze omgang met wolven iets over de mens? Vooruit, reageert Ten Bos, als je dan echt de filosofie in wilt, diep de filosofie in, dan moet je het nu wel over Heidegger hebben. We zijn als mensen altijd blootgesteld aan de dingen om ons heen, we zijn poreus. Maar dat verdragen we niet. We willen de dingen zichtbaar maken. Alleen dan kunnen we ze beheersen.

Maar juist dat onvermogen om te beheersen trekt ons mensen ook aan. In een wereld waarin we steeds meer naar onze hand weten te zetten, onttrekken wolven zich aan die maakbaarheid. En juist daarom zijn ze voor ons zo fascinerend. Je ziet de fascinatie voor het ongetemde ook op andere terreinen. We willen een leven zonder gevaar, maar zodra het al te comfortabel wordt, zoeken we spanning op.

De wolf is zeker niet het enige dier dat zich ophoudt in een gebied waar wij niet komen, maar het heeft nog een ander bijzonder kenmerk. Ten Bos: ‘Wat de wolf tot een mikpunt van haat, van liefde maakt, zelfs tot een mystiek wezen, is dat hij een echte generalist is. De wolf kan overal overleven, in alle uithoeken van de wereld. Anders dan de bamboebeer; die kan alleen maar bamboe eten.’ Van Asseldonk: ‘In zeegebieden jaagt hij op vis. Wolven kunnen zich goed aanpassen.’

We zullen het tijdens de wandeling nog uitgebreid over de heikele kwestie hebben. Is de wolf gevaarlijk voor de mens? En hoe zit het nu met de wolf en de schapen? Want als de wolf ter sprake komt, gaat het al snel over deze vragen. Aanvallen van wolven op mensen zijn uiterst zeldzaam, legt Van Asseldonk uit; vaak vinden die plaats als de dieren gevoerd worden. Als ze daaraan gewend zijn, kunnen ze opdringerig en zelfs agressief worden. Veel hangt dus af van ons gedrag. Daar komt iets bij: we moeten het gevaar wel in perspectief plaatsen, zegt Van Asseldonk. ‘Het gevaar dat je wordt gebeten door een hond is veel groter dan dat je door een wolf wordt aangevallen.’

En dan de echte kwestie: zijn wolven schapendoders? Hier op de Veluwe zullen ze geen schapen doden, zegt Van Asseldonk. De wolven hier zijn gesetteld. ‘Maar als een wolf op doortocht is, kan die inderdaad schapen aanvallen en er meerdere doden. Dat heet surplus killing. Het komt niet door de bloeddorstige inborst van de dieren, maar is eerder het gevolg van een verstoring van de natuur: als de wolf zijn tanden in het eerste schaap zet, vluchten de andere schapen niet, zoals dieren in het wild wel doen. Vergelijk het met een marter of een vos in een kippenhok: die gaan door tot het rustig is.’

Dassenhol

De strijd over de wolf, tussen de liefhebbers en critici, legt een dieper ongenoegen bloot, zo merkte Van Asseldonk toen hij onderzoek voor zijn studie deed. De boeren hebben het gevoel dat ze niet serieus worden genomen met hun klacht over de wolf, en dat ze zelfs worden gedemoniseerd, en neergezet worden als dierenhaters.

Ten Bos: ‘Het is vreselijk frustrerend als je als boer 21 dode schapen hebt met bijtwonden en je hoort dat allesbehalve vaststaat dat het om een wolf gaat en dat onderzoek dat eerst maar moet uitwijzen.’

Van Asseldonk: ‘Vaak hoor je ook dat de plannen voor de wolf en de natuur achter een bureau zijn opgesteld. Bedacht door de groenen, die geen oog hebben voor het leven van de boeren en van andere bewoners van het platteland. Dan moet er ergens wilde natuur komen en wordt er een enorm stuk afgebakend waar je plotseling niet meer mag komen. Je kunt er niet meer hardlopen, niet meer picknicken op je favoriete plek, je kinderen kunnen er niet meer spelen.’

Ten Bos en Van Asseldonk zijn het erover eens: wil je de natuur beschermen, dan moet je de lokale bewoners erbij betrekken. Niet alleen om draagvlak te krijgen, maar ook vanwege hun specifieke kennis van de natuur. Van Asseldonk: ‘Als je hier willekeurig vijf mensen aanspreekt, weten ze allemaal wel een dassenhol te vinden. Dat is kennis die een ecoloog niet zomaar heeft.’

‘We zijn blootgesteld aan de dingen om ons heen, we zijn poreus’

Terug naar de kwestie: is er manier om te voorkomen dat schapen worden gedood door de wolf? Van Asseldonk: ‘Een eerste reactie op de komst van de wolf was een stuk natuur aanwijzen voor het dier, maar zo werkt het niet. Je kunt wolven niet volledig beheersen. Toch is er een eenvoudige manier om het probleem van schapen­doden op te lossen. Een afrastering onder stroom kan wolven goed tegenhouden. En mocht er toch een schaap gepakt worden, dan is een goede compensatieregeling voor de boer belangrijk.’

Ten Bos: ‘Wolven laten zien dat je de natuur niet kunt beheersen, alleen maar kunt beïnvloeden. Het moderne conservatiebeheer van dieren is gericht op beheersing. Je ziet het ook bij de extinctie van de diersoorten: het wordt een boekhoudkundige kwestie, iedereen houdt keurig lijstjes bij, vogels worden geteld.’

Van Asseldonk: ‘Wolven bieden een kans om op een andere manier met de natuur om te gaan. Met de natuur die zich niet laat beheersen. Dat is een heel bijzonder ervaring, die lang niet mogelijk was in Nederland. Honderdvijftig jaar geleden was de wolf hier voor het laatst. Mijn opa en oma hebben wolven nooit meegemaakt, hun ouders niet, en het gaat zelfs nog verder terug.’

Onverschilligheid

We lopen terug. Ten Bos: ‘Wat mij het meest opvalt is de totale onverschilligheid. Niets om ons heen lijkt belangstelling voor ons hebben. Ook de wolf niet. Toen ik vorig jaar in Newfoundland was, was dat unheimische gevoel nog sterker. Ik banjerde daar aan de oostkust over een landengte door twee soorten stront: elandenstront en berenstront. Dat is echt niet het beste wat je kan overkomen. En de dieren zelf, die verdwijnen en onttrekken zich aan je. Dat was echt griezelig. Als een eland daar het bos in loopt, zo’n enorm dier, is hij plotseling verdwenen tussen de bomen. Helemaal weg.’

Het is een tijd stil. Dan zegt Ten Bos: ‘Al die bergen stront waar je doorheen moet, en dat onverschillige bos, ver­sterken het besef dat je een totaal insignificant wezen bent. Dat is wel een krenking van je ijdelheid, maar er valt ook een last van je af.’