Home Wereldklassiekers: Alice in Wonderland van Lewis Carrol

Wereldklassiekers: Alice in Wonderland van Lewis Carrol

Door Pieter Hoexum op 26 oktober 2009

09-2009 Filosofie magazine Lees het magazine

Voor de meeste kinderen is Alice in Wonderland inmiddels te moeilijk of te eng. Maar taalfilosofen smullen nog altijd van Lewis Carrolls boek.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.
Log in als abonnee Geen abonnee? Bekijk de abonnementen

In januari 1851 kwam Charles Lutwidge Dodgson (1832-1898) naar Oxford om wiskunde te studeren aan het roemruchte Christ Church College. Hij studeerde cum laude af en ging er vervolgens zelf lesgeven. Hij lijkt een typisch voorbeeld van de Engelse excentrieke geleerde, behalve dan dat zijn colleges nogal saai en humorloos waren. Met de boeken die hij schreef over wiskunde en logica schijnt het niet veel beter te zijn gesteld. Toch werd hij wereldberoemd met het leukste en spannendste boek aller tijden over taalfilosofie: De avonturen van Alice in Wonderland, dat hij schreef onder het pseudoniem Lewis Carroll.
Dodgson schreef dat boek op verzoek, na langdurig en aanhoudend zeuren van een van zijn favoriete ‘vriendinnetjes’, Alice Liddell. De verstokte vrijgezel had grote moeite met de omgang met volwassenen, terwijl hij vriendschappen met jonge meisjes cultiveerde – als ze te oud werden zegde hij die vriendschappen weer op. Wanneer hij alleen met deze kinderen was, verdwenen zijn extreme verlegenheid en zijn eeuwige gestotter en gestamel, en vermaakte hij de meisjes met goocheltrucs en kolderieke verhalen.
Tijdens een roeitochtje op 4 juli 1862 verzon Dodgson een verhaal voor Alice en haar twee zusjes: ‘Alice’s Adventures Under Ground.’ Op aandringen van Alice schreef hij het verhaal later op. Toen hij het aan anderen liet lezen waren die zo enthousiast dat hij het verhaal sterk uitbreidde, liet illustreren en uitgeven. De eerste editie verscheen in november 1865 en was een onmiddellijk succes. In 1868 begon Dodgson, voor een andere Alice, een vervolgverhaal te schrijven, ‘Through the Looking Glass’. Dat verscheen met kerst 1871 in druk, net als Alice met illustraties van John Tenniel. Het werd zo mogelijk een nog groter succes.

Nachtmerrieachtig
De boeken en de daarin beschreven figuren, scènes en vooral dialogen zijn inmiddels gemeengoed geworden. Of kinderen de boeken nog steeds puur voor het plezier kunnen lezen, is wel de vraag. Martin Gardner, schrijver van ‘The Annotated Alice’, betwijfelt dat. Wel merkt hij erbij op dat ‘doordat volwassenen – vooral natuurwetenschappers en wiskundigen – de Alice-boeken blijven koesteren, ze zijn verzekerd van onsterfelijkheid’. Het schijnt dat Alice inderdaad het meest geciteerde fictieboek is in wetenschappelijke en zeker in (taal)filosofische verhandelingen.
Wat ook kan is dat kinderen tegenwoordig banger zijn voor de ‘nachtmerrieachtige sfeer van Alice’ dromen’, zoals Gardner opmerkt. En inderdaad gaat in de Alice-boeken, zoals in alle goede kinderboeken, onder een flinterdunne maar schitterende laag van humor en speelsheid een wereld schuil vol seks en geweld.
Het Wonderland waarin Alice verzeild raakt, verschilt nauwelijks van het Engeland waarin Dodgson/Carroll leefde: ze wordt er omringd door gekken die met hun ijzeren logica de absurditeit van alles aantonen, maar ondertussen wanhopig proberen net te doen of er niets aan de hand is. Het lijkt wel of ze logeert in ‘Fawlty Towers’:

‘We zijn hier allemaal getikt’, merkt de Kollumer kat tegen Alice op, ‘Ik ben getikt, jij bent getikt.’
‘Hoe weet u dat ik getikt ben?’ vraagt Alice nog…
‘Dat moet wel’, antwoordt de kat, ‘anders was je hier niet gekomen.’

Een andere getikte figuur die Alice tegenkomt, is Wiggel Waggel (Humpty Dumpty). Hij gebruikt in een gesprek met haar op een volstrekt ongebruikelijke manier het woord ‘gloria’:

‘Ik weet niet wat u met “gloria” bedoelt’, zei Alice.
Wiggel Waggel glimlacht verachtelijk. ‘Natuurlijk niet – tot ik het je vertel. Ik bedoelde: “Daar heb je nou een mooi dodelijk argument!”’
‘Maar “gloria” betekent niet “mooi dodelijk argument”’, wierp Alice tegen.
‘Als ik een woord gebruik’, zei Wiggel Waggel op nogal honende toon, ‘betekent het gewoon wat ik verkies dat het betekent – niet meer en niet minder.’

Uit dit soort dialogen blijkt duidelijk de wiskundige, logische achtergrond van Carroll/ Dodgson. Het gaat dan ook helemaal niet te ver om, zoals Gardner doet, Wiggel Waggel een ‘nominalist’ te noemen. Het nominalisme was een filosofische stroming uit de Middeleeuwen, een radicale reactie op het realisme. Volgens realisten beantwoordt aan algemene begrippen een objectieve werkelijkheid: het begrip ‘de mens’ verwijst naar iets wat ook daadwerkelijk bestaat. Volgens de nominalisten zijn begrippen louter namen (Latijn: nomen) waarmee we individuele verschijnselen willen veralgemeniseren; ‘de mens’ bestaat niet. Wiggel Waggel gaat nog een stap verder door taal op te vatten als een puur individuele, willekeurige constructie. Letterlijk willekeurig: de woorden zouden betekenen wat híj wil dat ze betekenen.
De filosoof Ludwig Wittgenstein, een bewonderaar van Carroll, moest nog geboren worden toen de Alice-boeken geschreven werden. Toch roept de confrontatie van Alice met Wiggel Waggel de tegenstelling op tussen de zogenoemde ‘vroege’ Wittgenstein en de ‘late’. De vroege Wittgenstein had in zijn Tractatus Logico-Philosophicus (1922) een grootse bijdrage geleverd aan pogingen een universele, ideale logische taal te vormen. Deze taal beeldde de werkelijkheid af en je kon van iedere uitspraak ‘berekenen’ of die waar is of niet – zo niet, dan was de betreffende uitspraak lariekoek. Later echter, in zijn postuum gepubliceerde Filosofische onderzoekingen (1952), vatte Wittgenstein taal eerder op als een spel. Niet de werkelijkheid bepaalt wat wel en niet gezegd kan worden, maar het spel en de daarbij horende regels.
Het lijkt alsof Alice de vroege tegen de late Wittgenstein inzet wanneer ze spits reageert op Wiggel Waggel: ‘De vraag is of u dat kúnt, woorden zoveel verschillende betekenissen geven.’ Als je Wiggel Waggel inderdaad pas kunt begrijpen nadat hij je verteld heeft wat hij met zijn woorden bedoelt, zal hij voor altijd onbegrijpelijk blijven, aangezien hij ook zal moeten uitleggen wat hij met de uitleg bedoelde… en dat tot in het oneindige.
Wiggel Waggel trekt zich van dit alles ondertussen niets aan. Meegesleept door zijn spel schuift hij vol bravoure alle typisch Engelse pietluttige nuanceringen van Alice aan de kant: ‘De vraag is wie de baas is – punt uit.’

Schrijver en filosoof Nicolaas Matsier vertaalde De avonturen van Alice in Wonderland & Achter de spiegel en wat Alice daar aantrof, uitg. Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam 2009, 500 blz., € 49,95