Home We zijn idealisten. Maar we weten het niet

We zijn idealisten. Maar we weten het niet

Door Ivana Ivkovic op 28 februari 2012

Cover van 03-2012
03-2012 Filosofie magazine Lees het magazine

Biologische kip eten, de natuur beschermen – Nederlanders blijken heel idealistisch, voor wie er oog voor heeft. Gabriel van den Brink deed een groot onderzoek naar ons idealisme en ‘wil nu afrekenen met het cynisme’.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

   
Nederlanders zijn wél idealistisch en betrokken, zo blijkt uit onderzoek van de Tilburgse hoogleraar Bestuurskunde Gabriël van den Brink (61). Anders dan vaak wordt gezegd, zijn we geen calculerende wezens die alleen hun eigenbelang nastreven. Alleen staat ons negatieve zelfbeeld ons in de weg om dit engagement als zodanig te herkennen. Daarom klagen we veel, en bagatelliseren we het idealisme.
De resultaten van het onderzoek, dat Van den Brink de afgelopen drie jaar met een multidisciplinair team verrichtte, zijn gebundeld in een 600 bladzijden tellende studie, getiteld De Lage Landen en het hogere. Een zware last is Van den Brink van de schouders gevallen: het schrijven aan het boek groeide uit tot een tweede fulltime baan. Voor de minder geduldige lezer verscheen ook een populaire samenvatting, Eigentijds idealisme. Een afrekening met het cynisme in Nederland.
Het cynisme stuit Van den Brink tegen de borst. De afgelopen jaren is het bon ton geworden om laatdunkend te spreken over idealen. Het dominante beeld is dat de maatschappij steeds egoïstischer aan het worden is, dat morele waarden in verval zijn geraakt en dat we ons steeds minder aan anderen gelegen laten liggen. ‘Een grove misvatting’, aldus Van den Brink, en schadelijk ook: ‘Dit simplistische beeld verhindert het zicht op wat in Nederland echt aan de hand is’.
Daarom ging Van den Brink met zijn collega-onderzoekers naar de praktijk zelf kijken, naar het alledaagse leven en werk van Henk en Ingrid. ‘Je ziet pas onder de waterspiegel de ware grootte van een ijsberg. Wij moesten ook onder de publieke perceptie duiken om het engagement aan het werk te zien.’
 

Kansarmen

Wat leverde dat onderzoek op? Bij vrijwilligerswerk voor ouderen, gehandicapten of kansarmen, zo bleek, is Nederland Europees koploper. Verder hebben Nederlanders bijzonder veel aandacht voor natuur en milieubehoud en voor dierenwelzijn en -rechten. Wat wel veranderde, is de vorm die al deze toewijding aanneemt. ‘Vroeger zorgde vooral religie voor een gevoel van verbondenheid met iets wat ons oversteeg, ook zette religie ons aan tot onbaatzuchtig handelen. Vanaf eind negentiende eeuw worden sociale waarden erg belangrijk. En sinds de jaren ’60 komt daar nog iets nieuws bij: het vitale. Het leven zelf wordt een bron van waarden. Dat blijkt uit de toenemende belangstelling voor de natuur, maar ook uit de aandacht voor ons lichaam – sport, lichaamsverzorging, gezonde voeding. Goede voeding, bijvoorbeeld, gaat veel verder dan het strikt noodzakelijke; dit is een cultuur geworden, een leefwijze. Als je voeding belangrijk vindt, ga je eerder biologische kip kopen dan een kiloknaller. De een sluit zich bij de slow foodbeweging aan, een ander gaat zich inzetten voor dierenrechten, weer een ander voor natuurbehoud. Dat zijn allemaal verschillende uitingen van de vitale waarden.’
 

Ritueel slachten

Volgens Van den Brink leidt deze ontwikkeling tot een ongekende complexiteit. Want de ‘nieuwe gestalten’ van betrokkenheid hebben de oude niet simpelweg vervangen. Integendeel, verschillende vormen stapelen zich op, als nieuwe bodemlagen die de oude bedekken. Als gevolg daarvan is de Nederlandse maatschappij bijzonder heterogeen. Daarmee doelt Van den Brink niet op de culturele diversiteit, die de laatste jaren zo vaak onderwerp van debat is geweest: ‘Het gaat er niet om dat meneer A Turks spreekt, en meneer B Nederlands, maar om iets meer fundamenteels. Er zijn verschillende vormen van toewijding, en die hebben praktische gevolgen. Neem bijvoorbeeld het ritueel slachten. De dierenvrienden schreeuwen moord en brand omdat de hals van een lam wordt doorgesneden, en tegelijkertijd is er een traditie van 3000 jaar ritueel slachten. Die sacrale traditie staat volkomen haaks op de waarden van de nieuwe wereldbeschouwing. Maar, die oude traditie heeft ook recht van bestaan. De uitdaging is hoe we dan in één land, of in één cultuur, zulke verschillen gaan hanteren. Vaak hebben we niet eens een gemeenschappelijke taal om de onderlinge verschillen te benoemen. Wat rest is de publieke opwinding. Daar koop ik niets voor. Dat vind ik een intellectueel zwaktebod.’
Die nieuwe diversiteit van waarden heeft ook goede kanten: ‘Uniforme oplossingen functioneren ook niet meer. Kijk bijvoorbeeld naar euthanasie. Er zijn landen in Europa die zeggen: dat mag niet, klaar! Wij zeggen dan: het hangt ervan af, we bekijken het van geval tot geval, en kijken ook hoe alle betrokkenen er in staan. Daarmee kun je een veel complexere realiteit verwerken dan wanneer je zegt: God heeft het verboden. Daarin scoren wij dus goed. In die zin doet modernisering er wel degelijk toe. Het leidt niet tot het afschaffen, maar tot een vermenigvuldiging van waarden. Ik zie dat als winst.’
 

Zelfbeeld

Als idealen in Nederland zo belangrijk zijn, dan zouden we kunnen concluderen dat er helemaal geen probleem bestaat. Maar volgens Van den Brink is de feitelijke betrokkenheid slechts één kant van het verhaal: ‘De betrokkenheid speelt een rol in het privédomein en het professionele leven, maar in het zelfbeeld van Nederland overheerst somberheid. Wat ontbreekt is een collectieve verbeelding van ons engagement. Een samenleving heeft die collectieve verbeelding nodig om zichzelf te begrijpen. Kijk, je kunt een samenleving best opvatten als een reeks van private interacties, maar dat is niet wat we in de politiek bedoelen. Dan hebben we het over een land, een natie, een volk als een groter geheel wat in een bepaalde richting zich zou kunnen ontwikkelen. In welke richting, dat wordt bepaald in het publieke debat.’
‘In de afgelopen twintig, dertig jaar, wordt de publieke sfeer beheerst door economisch denken, met alle gevolgen van dien. Ga maar eens kijken in de ziekenhuizen, of bij de politie. Hoe wordt daar gesproken over professionals? Ze moeten allemaal producten leveren. Waarom? In oorsprong is dat een economische theorie, die overgenomen is door managers. En die definiëren het werk van een politieman niet als “boeven vangen” – nee: het is een “product”. Een politieman zou veiligheid produceren. Krankzinnig! In de zorg is eigenlijk hetzelfde aan de hand. Je moet het maar verzinnen dat je iemand die doodziek is, beschouwt als een klant, die zorgproducten bij je afneemt. Dit denken is nu bepalend in de organisaties. En dat wringt enorm met wat professionals eigenlijk willen doen, want zij leven en werken niet volgens de ideologie van New Public Management. Die voeren nu een strijd om de erkenning van hun professionele ideaal.’
 

Cultuurpessimisme

Volgens de Franse denker Marcel Gauchet heeft de transformatie van waarden in de hedendaagse maatschappij veel ernstiger gevolgen. De samenleving is fundamenteel veranderd, nu de religie niet langer het vaste fundament van de samenleving vormt. De burgers willen nu hun private belangen erkend zien. Neemt Van den Van den Brink de gevolgen van modernisering niet te licht op? ‘Natuurlijk willen mensen hun private voorkeuren erkend zien. Maar als Gauchet over strikt private voorkeuren spreekt, dan baseert hij zich op het oude model. En dan wordt het een vrij eenvoudig verhaal, zoals bij elk cultuurpessimisme: het oude gaat verloren, en het nieuwe is minder dan het oude. Bezien vanuit dat oude model zijn mensen tegenwoordig hoogst egoïstisch. Want vroeger wijdde iemand zijn of haar hele leven aan een medemens, je ging het klooster in, of bij Het Leger des Heils, en wie doet dat tegenwoordig nog? Niemand natuurlijk, want wie heeft daar nog tijd voor? Of, zoals veel socialisten zeggen: vroeger had je nog mensen die voor een betere maatschappij streden, en de jeugd van tegenwoordig is alleen aan het feesten en aan het drinken. Dat is allemaal oninteressant, dat hebben we al honderd keer gehoord. Kunnen we niet in die zogenaamde strikt private waarden onderscheiden wat mensen voor zichzelf doen, en wat ze voor een ander doen? Nederlanders zeggen bijvoorbeeld dat zij vrijwilligerswerk doen omdat ze het leuk vinden maar even vaak omdat ze iets voor een ander willen betekenen. Wij moeten niet in de moralistische valkuil trappen: ofwel je bent een egoïst, en dan heb je nooit iets voor een ander over, ofwel je bent een altruïst, en dan offer je jezelf totaal op. De moderne mens is beide. En zeker in Nederland. Wij kunnen erg goed ons eigen belang behartigen, en tegelijkertijd zijn we óók kampioen in iets voor een ander doen. Ons onderzoek heeft laten zien dat dit in Nederland naast elkaar bestaat. Dat is het antwoord op Gauchet, en op al die andere cultuurpessimisten die met een oud model in het hoofd de nieuwe verschijnselen veroordelen. Dat vind ik gemakzuchtig. Het getuigt van weinig inspanning om zich te verdiepen in wat in het moderne leven ten goede en ten kwade aan de hand is.’

De vraag blijft, of vanuit die nieuwe bron van vitale waarden mensen niet eerder geneigd zijn om zich egoïstisch op te stellen. Doorgaans moet juist de cultuur die egoïstische natuur van de mens indammen. Kunnen we op die vitale waarden wel een maatschappij bouwen? ‘Ik zie daar geen belemmering. Wij weten uit onderzoek naar primaten en andere diersoorten, van onder andere Frans de Waal, dat dieren in staat zijn tot sociaal gedrag. Natuurlijk is er onderlinge competitie in de groep, maar ook samenwerking, en soms zelfopoffering. De menselijke natuur is ook meer dan egoïsme alleen, het vitale is geen drang om te overleven coûte que coûte. Wat in de christelijke traditie onder de naam naastenliefde werd gepredikt en gepraktiseerd, staat niet zo heel ver af van wat in de natuur aanwezig is van empathie. En datgene wat de socialisten broederschap noemden, staat evenmin ver van het pro-sociaal gedrag waar de biologen over spreken. Daarin zie ik wel een basis om het vitale naar de publieke sfeer te vertalen. Een samenleving hoeft niet tegen de menselijke natuur in te gaan, als je eenmaal dat complexe mensbeeld accepteert, waar de mens meer dan een calculerend wezen is.’
Wellicht is er dus winst geboekt met de opkomst van de vitale waarden. Mogelijk engageren we ons juist daarom met een steeds groter geheel. Daar horen nu bijvoorbeeld ook dieren bij, niet alleen mensen. ‘Jazeker, dat is winst. Het heeft soms ook bespottelijke kanten, zoals de animal cops. Je moet de sentimentele kant hier ook niet onderschatten. Bij de afschaffing van slavernij heeft de sentimentele roman een enorm belangrijke rol gespeeld, omdat het publiek gevoelig werd gemaakt voor het leed van de slaven. Zo schrijdt de beschaving nu eenmaal voort. Gevoeligheden en verbeelding zijn essentieel. En nu omvat die verbeelding ook de dieren evenals mensen aan de andere kant van de wereld en de natuur. De hele aarde is een object van zorg geworden. Dat kan ik alleen als morele vooruitgang opvatten.’