Home We moeten tbs’ers niet langer ontmenselijken

We moeten tbs’ers niet langer ontmenselijken

Door Annette van der Elst op 26 maart 2013

06-2004 Filosofie magazine Lees het magazine

Onder druk van de samenleving worden gestoorde criminelen steeds meer behandeld als mensen met een genetisch defect, niet als personen met een ‘binnenkant’. Antoine Mooij waarschuwt voor de ontmenselijking van de psychiatrie.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Nederland is verontwaardigd als blijkt dat de ontvoerder van het Achterhoekse meisje Wei Wei Hu de ontsnapte TBS’er Michael S. is. Minstens even groot is de boosheid van zijn collega’s bij Albert, de bezorgdienst van Albert Heijn, waar niemand wist dat de magazijnbediende Mike en Michael S. dezelfde waren.

De commotie over Michael S. is geen incident. De roep om onze samenleving te beveiligen tegen dit soort gestoorde criminelen neemt toe en daarmee de druk op rechters en vooral psychiaters. Want het is de psychiater die de rechter moet adviseren over de toerekeningsvatbaarheid van mensen die een (zwaar) geweldsdelict hebben begaan. Dat is een cruciaal advies: is de persoon ontoerekeningsvatbaar dan krijgt hij in plaats van gevangenisstraf een gedwongen behandeling, buiten de kliniek (zoals chemische castratie) of binnen de kliniek. Een ontoerekeningsvatbaar persoon handelt niet uit vrije wil, is de achterliggende gedachte. Zijn daad komt direct voort uit een aandoening, zoals een psychose of een persoonlijkheidsstoornis, en door die stoornis is de kans op herhaling groot.

Juist omdat er zoveel op het spel staat, vragen rechter – en samenleving – om een wetenschappelijke precisie van de psychiater die de verdachte beoordeelt. M. Drost, forensisch psychiater en geneesheer-directeur van het Pieter Baan Centrum, schetst in Medisch Contact de moeilijke positie waar de psychiater in belandt.
De psychiater krijgt de vraag of hij cijfers kan presenteren over de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. ‘Soms krijgt de psychiater in de rechtszaal dan ook de vraag voorgelegd hoeveel procent er bij diens conclusie “verminderd toerekeningsvatbaar” van de volledige toerekeningsvatbaarheid moet worden afgetrokken, zodat een eenvoudige rekensom zou kunnen leren wat bijvoorbeeld de lengte van de gevangenisstraf zou moeten worden.’ Percentages suggereren een hard en precies wetenschappelijk oordeel, terwijl de psychiater in de praktijk nooit een dergelijk oordeel kan geven. Drost: ‘Helaas kan de psychiater deze vraag niet volmondig beantwoorden met ‘50 procent’, omdat de conclusie op een kwalitatieve afweging berust en niet op een harde, kwantitatieve methode.’

Schade

Wat in de rechtszaal op de spits wordt gedreven, staat niet op zichzelf, analyseert Antoine Mooij in zijn boek Toerekeningsvatbaarheid, over handelingsvrijheid. De psychiatrie bevindt zich in het hart van de ‘tweespalt van de moderniteit’, zegt de hoogleraar psychiatrische aspecten van de rechtspraktijk aan het Willem Pompe Instituut van de Universiteit Utrecht. De moderne tijd kenmerkt zich volgens Mooij – sinds de zeventiende eeuw – door een spanning tussen twee tegengestelde mensbeelden. Aan de ene kant dat van de autonome mens, met een sterk accent op de innerlijkheid en de vrijheid om het eigen leven vorm te geven. Wie uitgaat van een dergelijk mensbeeld, beschouwt de mens als een wezen dat niet volledig door wetenschappelijke modellen valt te karakteriseren. Aan de andere kant staat de opvatting dat de mens onderdeel is van de kenbare en gedetermineerde natuur. Wie de wetten van die natuur kent, is ook in staat de mens te beheersen en voorspellingen over zijn gedrag te doen. Vooral het belang van die mogelijkheid om het menselijk gedrag te voorspellen, is evident als het gaat om ontoerekeningsvatbaarheid. Dan zou de persoon immers precies de juiste duur van TBS kunnen krijgen en de juiste behandeling, zodat voorkomen wordt dat hij de maatschappij opnieuw schade aanbrengt.

De twee mensbeelden die zo bepalend zijn voor de moderniteit, zijn niet eenvoudigweg tegenover elkaar te stellen. Mooij volgt hier de filosofische analyse van de geschiedenis door Adorno en Horkheimer. De wetenschappelijke blik op de mens, zeggen zij, vloeit juist voort uit de vrije, zichzelf bepalende mens: de vrije mens creëert instrumenten waarmee hij zijn vrijheid kan vergroten en de economie wordt opgejaagd. De nadruk op instrumenten, en de bijbehorende wetenschappelijke blik, leidt tot een overwaardering van de objectiverende, wetenschappelijke blik die de wereld probeert inzichtelijk te maken en zo ook kan beheersen. De paradox is nu dat de wetenschap bedoeld was om de vrijheid te vergroten, maar in de praktijk blijkt die verwetenschappelijking ook de vrijheid te beperken.

Prikkelgeleiding

De psychiatrische wetenschap – en daarmee ook de rechtspraak – beweegt zich tussen deze twee polen van de moderniteit. Aan de ene kant is er de meer hermeneutische en fenomenologische beschouwing van de ‘innerlijkheid’ van de mens, waartoe bijvoorbeeld de psychoanalyse en haar nazaten de psychodynamische theorieën behoren. Deze beschouwing richt zich meer op de belevingswereld van de persoon, de manier waarop iemand zich verhoudt tot anderen en zijn levensgeschiedenis. Aan de andere kant is er de meer instrumentele en uitwendige benadering van de mens. Daar vinden we onder meer verklaringen in termen van hersendefecten. Wat in de psychodynamische opvatting bijvoorbeeld een innerlijk conflict is, is in de uitwendige benadering een defect in de prikkelgeleiding.

Waar de psychiatrie zich altijd heeft bewogen tussen de twee polen van de moderniteit, constateert Mooij nu dat de vraag naar beheersingsstrategieën toeneemt. Volgens hem is dit het gevolg van een algemeen gevoel van onveiligheid. ‘Het is de perceptie van een harde, kille, onherbergzame wereld’, aldus Mooij. In het domein van het (straf)recht leidt dit tot een toenemende vraag naar controle: een DNA-bank en cameratoezicht op pleinen en straten.

In de psychiatrie leidt dit tot een dominantere positie van de uitwendige benadering van de mens. ‘Deze benadering leidt tot een zekere ontmanteling of beperking van de menselijke verantwoordelijkheid’, vindt Mooij, ‘omdat psychische stoornissen niet gezien wordt als iets waartoe de eigen levenswijze soms kan leiden en waarin men dus zelf de hand heeft gehad, maar als iets dat iemand overkomt als het gevolg van cerebrale disfunctie, genetische defecten, waarvoor men nu eenmaal geen verantwoordelijkheid dragen kan. Het lichaam krijgt de schuld toegewezen, terwijl de mens vrijgepleit wordt van zijn verantwoordelijkheid.’
De psychiatrie moet er daarom voor waken zich niet te laten herleiden tot een wetenschapspraktijk van harde interventie, waarschuwt Mooij. En het strafrecht moet de sfeer van vrijheid en verantwoordelijkheid bewaken. Als we de samenleving weer menselijker willen maken, zegt Mooij, moeten we ook uitgaan van die menselijke benadering.

Mooij plaatst daarnaast vraagtekens bij de mogelijkheid om via de heersende, ‘wetenschappelijke methode’ te komen tot een oordeel over (on)toerekeningsvatbaarheid. De evidence-based benadering of het classificatiemodel volgens de DSM-IV, waarin een groot aantal stoornissen voornamelijk op basis van gedragscriteria worden beschreven, behoren tot de uitwendige benadering van de psychiatrie. Zo stoelt de evidence-based praktijk op statistische correlaties. Het gegeven dat lijders aan bijvoorbeeld een antisociale persoonlijkheidsstoornis neigen tot delinquent gedrag, kan impliceren dat wie aan de criteria van deze verzameling voldoet, een verhoogd risicoprofiel heeft. Maar, waarschuwt Mooij, dat zegt nog niets over de daadwerkelijke toerekeningsvatbaarheid van een enkel individu. Want een classificatie volgens deze uitwendige benaderingen geeft geen inzicht in de wilsvrijheid, tenslotte een innerlijk fenomeen. En de stoornis is alleen dan strafrechtelijk relevant als die wilsvrijheid is aangetast.

Gebruikmaken van deze classificaties heeft zijn nut, concludeert Mooij, maar de psychiatrie moet oog blijven houden voor de ‘binnenkant van het leven: de subjectiviteit, de psychische realiteit van wil en wilsvrijheid en verantwoordelijkheid’. Dit zal een te gemakkelijk pragmatisme of een ‘instrumentalisme van snelle effecten’ voorkomen, ondanks de druk vanuit de samenleving om zich daarop te verlaten.

Toerekeningsvatbaarheid, over handelingsvrijheid, door Antoine Mooij, uitg. Boom, Amsterdam 2004, blz. 247, € 23,50