We vragen het vier Nederlandse denkers.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Désanne van Brederode
filosoof, columnist en romanschrijfster
‘De hedendaagse Nederlandse filosofen worden gekenmerkt door bescheidenheid. Vooral onder jongere filosofen zie ik de neiging om bij kleine en soms alledaagse onderwerpen stil te staan. Coen Simon doet dat; hij neigt zelfs naar het poëtische. Dat vind ik een goede eigenschap voor een filosoof. Het is alleen jammer dat zo’n houding minder prikkelt tot het debat. In Nederland komt debatteren vaak neer op hard door elkaar heen praten en scoren met ongenuanceerde stellingen. Het lijkt of er minder goed naar elkaar wordt geluisterd, waardoor de subtielere geluiden niet meer gehoord worden. Of Nederlandse filosofen geëngageerd zijn? Engagement betekent voor mij betrokkenheid, en je kunt ook bij kleine onderwerpen betrokken zijn, zoals hoe je omgaat met je buren. Nederlandse filosofen kunnen hun betrokkenheid het best tonen door juist op de rem te gaan staan als het uit de hand dreigt te lopen, zoals gebeurde na de moord op Van Gogh. Iedereen meende toen van alles te weten over de islam en de Verlichting, terwijl ze nog nooit een bladzijde van de Koran of Voltaire gelezen hadden. Marjolijn Februari doet dat afremmen ook heel goed; ze nodigt je uit om je op je woorden te bezinnen. Luister naar wat je zegt, onderzoek je definities, zijn ze nog wel geldig? Slow thinking, kun je dat noemen, zoals je ook slowfood hebt. Het gaat om tegenwicht bieden aan het gekrakeel van mensen die overal een mening over hebben. Dat is waar de Nederlandse filosofen goed in zijn, althans degenen die ik interessant vind.’
Luuk van Middelaar
filosoof, schrijver van onder meer De passage naar Europa en lid van het kabinet van de voorzitter van de Europese Raad, Herman van Rompuy
‘Nederlandse filosofen excelleren op de korte baan. Ze schrijven vooral korte essays en columns; ik ken er weinig die denkwerk van langere adem afleveren. Het zijn geen systeembouwers, en dat is, afgezien van Spinoza, nooit anders geweest. De column is ook de vorm bij uitstek waarin het Nederlandse moralisme zich kan manifesteren. Ik vind dat Marjolijn Februari goede filosofische columns schrijft; zij was trouwens een goede kandidaat voor de Denker des Vaderlands geweest. Wat typisch Nederlands is aan haar columns, is dat ze vaak vanuit de eigen leefwereld vertrekt. De meeste Nederlandse filosofen doen dat; er zijn er maar weinig die zich buigen over de wereldpolitiek en de grote geschiedenis. Ze brengen filosofische problemen graag terug tot huiselijke proporties. De fenomenologie van het dagelijkse is een mooi genre, waar bijvoorbeeld Coen Simon in uitmunt, maar mensen die dat minder goed kunnen voegen weinig toe aan wat je zelf kunt bedenken. Dan is er het risico dat het kneuterig blijft. Ik probeer zelf in mijn boeken en columns niet moralistisch en niet cynisch te schrijven over politiek, maar wel met oog voor alle belangen en kleinigheden die er ook achter zitten. Ik wil laten zien dat de geschiedenis elke dag opnieuw wordt gemaakt. Helaas wordt er weinig politieke filosofie bedreven in Nederland. Een sterk punt van de Nederlandse intellectuele cultuur is trouwens de openheid voor het denken in de ons omringende landen. Laten we ervoor zorgen dat dit niet uitgehold wordt door de academische voorkeur voor het Engels.’
Rob Wijnberg
filosoof, publicist en hoofdredacteur van nrc.next
‘Het klimaat in Nederland is altijd anti-autoritair geweest. Grote theorieën, daar word je hier voor afgestraft. In vergelijking met Frankrijk en Duitsland hebben we weinig op met de intellectuele elite. Wat dat betreft is GeenStijl vruchtbaarder op Nederlandse bodem dan het op Duitse bodem zou zijn. Kenmerkend voor onze publieke denkers vind ik de terughoudende en ironische manier waarop ze zich manifesteren. In hun essays kunnen ze scherpe analyses geven, maar ze nemen meestal niet echt een standpunt in en eindigen halfslachtig, zonder een grote conclusie te trekken. Hun gedachten monden nooit uit in een ideologische oplossing. Dat geldt natuurlijk niet alleen voor Nederland, dat zie je in het hele Westen, die weerzin tegen grote verhalen. Dat is de erfenis van het postmodernisme: de filosofen hebben zich teruggetrokken in hun eigen denkwereld. Er is niemand die dat durft te doorbreken en met een universele theorie komt. Daarom eindigen de meeste beschouwingen die je leest in een pragmatische constatering: zo is het nu eenmaal. En als ze toch een oplossing durven te geven, dan is het vaak een praktische: als je maar een boom plant, dan komt het goed. Ik snap dat heel goed, ik ben namelijk ook allesbehalve een universalist. Maar filosofen en politici zouden de afstand tot de wereld die dit particularisme met zich meebrengt wel kunnen verkleinen door meer authenticiteit, door niet alleen analytisch te schrijven, maar ook vanuit een werkelijk gevoelde overtuiging.’
Ad Verbrugge
filosoof aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, voorzitter van Beter Onderwijs Nederland en musicus
‘Als het gaat over over typisch Nederlandse filosofie, dan denk ik aan de bloeitijd in de zestiende en zeventiende eeuw. Filosofen als Spinoza onderscheidden zich door de nadruk op het eigen geweten, het subjectieve principe. Nederland heeft een traditie van moreel-religieus fanatisme, maar er werd ook veel belang gehecht aan sociale tolerantie en de vrijheid van denken en geloven; het eigen geweten was de autoriteit bij uitstek, vandaar al die kerkscheuringen in die tijd. In onze tijd heeft de filosofie dat nationale karakter verloren, niet alleen in Nederland maar in de hele wereld. In de twintigste eeuw zijn er op de universiteiten nog allerlei filosofische scholen geweest, rond Hegel en Heidegger bijvoorbeeld. Dat zie je tegenwoordig nauwelijks nog. De academische wereld is internationaal georiënteerd; de globalisering heeft daar zijn intrede gedaan en dat leidt juist tot segregatie. Ik bedoel daarmee dat mensen met een mondiaal referentiekader zich afscheiden van hun nationale omgeving en zelfs van hun naaste collega’s; ze verblijven in een gedelokaliseerde, virtuele ruimte waar ze hun artikelen produceren en uitwisselen. Tegelijkertijd heeft zich de popularisering van de filosofie voltrokken, iets wat vooral zichtbaar is in Nederland, en die filosofen zijn weer in een eigen niche gaan zitten; er is weinig contact tussen de academische en de publieke filosofie. Die ontwikkeling is een aanwijzing dat de behoefte bestaat om vanuit de lokale situatie wijsgerige vragen te stellen. De gedachte dat die vragen overal op de wereld hetzelfde zijn en de filosofie een universele geldigheid heeft berust op een misverstand; Locke en Hume dachten heel anders dan Kant en Hegel. De afgelopen decennia hebben we een proces van ontgrenzing gezien, in wetenschap en filosofie. Tegelijkertijd is het lokale en regionale in een eigen dynamiek terechtgekomen, maar de elite is daar nog niet helemaal klaar voor en de filosofie ook niet. Het bestaan van de populaire filosofie wijst op de noodzaak voor academisch filosofen om rekening te houden met de lokale atmosfeer en eigenheid. Dat zie ik ook als mijn roeping; ik blijf trouw aan waar ik ben opgegroeid en probeer daar mijn inspiratie uit te putten.’