Home Opvoeding Waarom we het kind in onszelf weer moeten ontdekken
Opvoeding

Waarom we het kind in onszelf weer moeten ontdekken

Door Annette van der Elst op 21 augustus 2017

Waarom we het kind in onszelf weer moeten ontdekken
Cover van 09-2017
09-2017 Filosofie magazine Lees het magazine

Laat je wat minder leiden door kennis en sta onbevangener in het leven. En laat je wat vaker afleiden. Dat zijn twee lessen die we van kinderen kunnen leren volgens de Amerikaanse filosoof en ontwikkelingspsycholoog Alison Gopnik.

Volwassenen in onze samenleving hebben de neiging om kinderen vooral te zien als volwassenen in spe of erger nog: als defecte volwassenen’, zegt Alison Gopnik, filosoof en hoogleraar ontwikkelingspsychologie aan de University of California in Berkeley (VS). ‘Ook filosofen kijken van oudsher onvoldoende naar kinderen.’ Maar, waarschuwt ze, daardoor missen we een belangrijke bron van kennis over de mens.

‘Kinderen kunnen ons meer inzicht geven in belangrijke aspecten die ons tot mens maken: een groot vermogen om te leren en te verbeelden, en het vermogen om onze omgeving en onszelf te veranderen. Tot voor kort dachten we dat baby’s en jonge kinderen irrationeel, egocentrisch en amoreel waren. Vandaag de dag weten we, dankzij onderzoek van onder meer psychologen, dat ze meer fantasie hebben, nieuwsgieriger en bewuster zijn dan we voor mogelijk hielden. Je kunt zelfs ook stellen dat ze gewetensvoller zijn dan volwassenen.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Dat in de filosofie tot voor kort — Gopnik ziet sinds enige tijd een kentering — weinig werk is gemaakt van de studie van kinderen is eenvoudig te verklaren, zegt ze tijdens een telefonisch interview. ‘De grote filosofen kwamen maar zelden met kleine kinderen in aanraking. Die behoorden immers tot het domein van de vrouw; bovendien hadden ze vaak zelf geen kinderen.’
Gopnik breekt overduidelijk met deze ‘traditie’. Ze houdt zich al geruime tijd bezig met ‘het kind als filosoof’ en ‘het kind als wetenschapper’. In haar colleges, lezingen, artikelen en boeken schroomt ze niet om over haar eigen ervaringen als moeder van drie kinderen te spreken ter illustratie van haar inzichten, zoals haar opvatting dat kinderen een van de belangrijkste bronnen van liefde en zingeving zijn. Van Gopnik verschenen in Nederlandse vertaling De kleine filosoof (2009) en onlangs De opvoedparadox. In het laatst verschenen boek hekelt ze opvoeden als toepassen van allerlei door experts aangedragen voorschriften.

Knikkerbaan

Door haar studie van het kind zag Gopnik hoezeer de mens in staat is tot verandering. Anders dan we voortdurend horen, zijn we niet eens en voor altijd vastgelegd door onze genen. Wij veranderen de wereld om ons heen, de mensen om ons heen en onszelf. Inzicht in je omgeving leidt bijna vanzelfsprekend tot de wil om die omgeving te beïnvloeden of te verbeteren (bij kinderen vaak ook als spel: ‘Eens kijken wat er gebeurt als ik mijn knuffel over de knikkerbaan laat rollen’) en om invloed uit te oefenen op papa en mama, en uiteindelijk om verbeteringen aan te brengen. En dat leidt tot een cyclus van veranderingen. Gopnik: ‘Wij veranderen onze leefomgeving. En op haar beurt verandert die ons. Wij veranderen het gedrag van anderen, en hun gedrag verandert ons.’ Dit vermogen zien we al bij kinderen, bij baby’s zelfs. Uit allerlei onderzoek blijkt dat ouders zich heel anders gedragen als hun kind zich anders gedraagt. De wisselwerking tussen mensen en omgeving begint al in de hele prille kindertijd, concludeert Gopnik. Ze haalt het voorbeeld aan van twee preschoolprojecten in de VS, die de arme kinderen radicaal hebben veranderd. De kinderen die voor deze projecten in aanmerking kwamen, mochten naar een goed georganiseerde peuteropvang met mooi, schoon en heel speelgoed, boeken en toegewijde, goed opgeleide volwassenen die zich met deze kinderen bezighielden. Het effect van deze voor de kinderen zo andere omgeving was verrassend. Twintig jaar later waren de kinderen die aan deze programma’s hadden deelgenomen welvarender, beter opgeleid en gezonder dan de kinderen uit dezelfde buurt die níét naar deze peuterklasjes gingen. Maar ook hun ouders waren veranderd: zij hadden meer zelfvertrouwen, een gevoel van autonomie en het gevoel erbij te horen. De relatie tot hun kinderen was veelal verbeterd.

Leermachines

De mens is volgens Gopnik in staat tot deze verandering door zijn inzicht in de wereld, door zijn enorme leervermogen. ‘It’s striking, kinderen zijn echte leermachines’, zegt Gopnik enthousiast. ‘Maar we beseffen onvoldoende hoe ze denken en leren. Uit onderzoek – mijn onderzoek – blijkt dat ze dat op een heel wetenschappelijke, bijna wiskundige manier doen, nog voordat ze kunnen tellen!’ Zo tonen de experimentele onderzoeken van Gopnik in haar lab aan dat kinderen al op heel jonge leeftijd – al in de babytijd – de zogenoemde regel van Bayes toepassen, een vorm van kansberekening, genoemd naar de achttiende-eeuwse Britse filosoof en wiskundige Thomas Bayes, die deze regel formuleerde.

Het is een eenvoudig en krachtig idee, aldus Gopnik. ‘Computerwetenschappers gebruiken het theorema van Bayes om intelligente systemen te ontwerpen, en steeds meer psychologen menen dat we met deze regel de menselijke intelligentie kunnen verklaren.’ De kern van Bayes’ stelling is dat kansen voortdurend worden herzien op basis van nieuw beschikbaar gekomen waarnemingen. De regel wordt gebruikt in de wetenschap, maar ook in het dagelijks leven. Gopnik: ‘Peuters van veertien maanden oud, zo blijkt uit onderzoeken in mijn lab, kunnen met behulp van deze regel voorspellen of hun moeder crackers of rauwe groenten als snack willen.’
Opmerkelijk is niet alleen dat kinderen al heel jong op deze manier nieuwe en oude informatie ordenen, hypotheses en voorspellingen formuleren, maar ook dat ze de nieuwe informatie ‘wegen’. Beter vaak dan volwassenen: ‘Als we ouder worden, houden we meer vast aan wat we al weten of denken te weten. Een van de experimenten die mijn collega’s en ik hebben gedaan, laat zien dat kinderen beter in staat zijn te leren, omdat ze minder weten. We gaven aan vierjarigen en aan volwassenen speelgoed dat op een ongebruikelijke manier werkte. De correcte hypothese lag weinig voor de hand — in bayesiaanse termen: had een lage a-priori kans —, maar er was wel veel bewijs voor op basis van de waarneming. De vierjarigen hadden eerder door hoe het speelgoed werkte dan de volwassenen, omdat ze meer geneigd waren om een “theorie” bij te stellen op basis van hun waarnemingen.’

Wat kinderen hier doen is contrafeitelijk denken, licht Gopnik toe. ‘Contrafeitelijk denken is cruciaal om te leren hoe de wereld in elkaar zit. Om te leren moeten we geloven dat wat we nu denken toch net iets anders zou kunnen zijn en ons verbeelden hoe een andere wereld eruitziet.’ Dat is waar kinderen zo goed in zijn. Als ze spelen, bijvoorbeeld als ze zich verkleden als piraat of prinses, stellen ze zich steeds weer een andere wereld voor. En is dit niet precies wat filosoof Karl Popper wetenschappers opdroeg: altijd ook bedenken wat een hypothese of theorie kan falsificeren, kan tegenspreken?

Tekst loopt door onder afbeelding

Illustratie: StudioVonq

Lantaarn

Niet alleen van deze openheid voor nieuwe informatie kunnen wij, volwassenen, wel wat leren van kinderen, vindt Gopnik. Ze noemt een andere kwaliteit, namelijk het vermogen om brede aandacht te hebben voor de omgeving. ‘Kinderen focussen hun aandacht niet op één ding, maar zijn gericht op hun hele omgeving. Het bewustzijn van een kind lijkt meer op een lantaarn die alles tegelijk verlicht.’

Gopnik hamert erop — in ons gesprek, en in haar artikelen en boeken — deze eigenschap positief te beoordelen. Helaas neigen steeds meer ouders, leraren, psychologen en scholen ertoe die te kwalificeren als een gebrek, een tekort — een aandachtstekort. Gopnik: ‘Maar brede aandacht hoort nu juist bij jong-zijn, omdat kinderen gericht zijn op ontdekken. Onderzoek laat zien dat de aandacht van jonge baby’s steeds weer getrokken wordt door gebeurtenissen waarvan ze het meest zullen leren, want kinderen zijn ontworpen om nieuwe en onverwachte dingen te doen. Bovendien zijn er verschillen tussen kinderen onderling, en trouwens ook volwassenen; de een focust meer op één ding dan de ander. Vanuit evolutionair standpunt is een brede aandacht in sommige omstandigheden zelfs heel gunstig. Voor jagers, bijvoorbeeld, is het een voordeel: zij moeten hun aandacht breed laten uitwaaieren en alert zijn op elk geruis of geritsel. In onze maatschappij is gerichte concentratie heel belangrijk, en scholen sluiten daarbij aan. Maar in dorpen in Guatemala, bijvoorbeeld, houden ze wél rekening met dit kenmerk van kinderen. Daar stimuleren volwassenen de kinderen juist om hun aandacht te verdelen. Als een kind maar aan één speeltje aandacht schenkt, legt de moeder een tweede speeltje in de andere hand. Kinderen in deze cultuur worden zo getraind om alert te zijn op alles wat leerzaam of informatief is.’
Dat meer en meer kinderen in de VS én in Europa, en op steeds jongere leeftijd bovendien, de diagnose aandachtstekortstoornis oftewel ADHD en ADD wordt meegeven en ze vervolgens worden ‘behandeld’ met medicijnen om ze beter te laten functioneren op school, vindt ze schandalig. ‘We ontkennen de specifieke kwaliteiten van het kind en zetten het schoolmodel, waarbij de eis om zich te concentreren en te focussen steeds dwingender wordt, centraal. We zouden daarentegen scholen beter moeten laten aansluiten bij hoe kinderen functioneren. Het zouden plekken moeten zijn waar kinderen hun vermogen om te ontdekken kunnen oefenen en waar ze vaardigheden kunnen leren die belangrijk zijn voor het leven, naast de typisch schoolse vaardigheden als lezen, schrijven en rekenen. Het systeem op Finse scholen benadert dit ideaal. Kinderen worden er niet voor hun zestiende aan toetsen en testen onderworpen, en er is veel ruimte voor spelen en bewegen.’

Ook volwassenen zouden er goed aan doen om af en toe dat brede kinderlijke bewustzijn terug te halen, stelt Gopnik. En is het niet zo dat sommigen daar ook naar verlangen en daarvoor hun toevlucht nemen tot ‘bewustzijnsverruimende’ middelen, zoals paddo’s, of bepaalde vormen van meditatie? Hersenscans laten zien dat het gebruik van de magische paddenstoelen het brein in een toestand brengt die op het kleuterbrein lijkt. Als mensen deze drugs innemen — wel gecontroleerd, waarschuwt Gopnik — is hun denken flexibeler, creatiever. Daarmee sluit ze aan bij wat Roshan Cools, hoogleraar cognitieve neuropsychologie aan de Nijmeegse Radboud Universiteit, al enkele jaren bepleit. ‘Wees impusief’, raadt deze onderzoeker volwassenen aan. Want te grote doelgerichtheid wordt rigide en gaat ten koste van creativiteit.

Om creatief te zijn moeten we open staan voor het ongewone. Gopnik: ‘Gewoonte maakt een groot deel van de wereld onzichtbaar.’ Verruimd bewustzijn — al dan niet het gevolg van de inname van psychedelische drugs — maakt je weer gevoelig voor aspecten van de wereld die we gewoonlijk niet meer ‘zien’: kleuren van bloemen, het groen van gras, de bewegingen van een tak in de wind.

Ridder

Dat vermogen om open te staan voor de wereld is volgens Gopnik ook fundamenteel voor de moraal. ‘Vanaf hun geboorte hebben kinderen empathie. Ze identificeren zich met andere mensen en erkennen dat hun eigen gevoelens door anderen worden gedeeld. In feite nemen ze letterlijk de gevoelens van anderen over. Empathie vereist dat je de overeenkomst tussen je eigen gevoelens en die van anderen herkent. Maar het vereist ook dat je die gevoelens als het ware tot je eigen gevoelens maakt.’ Juist die vermogens om te spelen, om je in te leven in de ridder, piraat of prinses, maken ons volgens Gopnik tot morele wezens, tot mensen die rekening houden met anderen.

Hoe geven we al die typisch kinderlijke én menselijke vermogens de ruimte? Gopnik is een uitgesproken criticus van een samenleving die kinderen te snel een etiket opplakt – van ADD’er bijvoorbeeld. Ze hekelt het onderwijs dat via testen en toetsen competenties vaststelt. Maar hoe het dan wel moet? ‘De omgang met kinderen was ooit een kwestie van ervaring, maar is nu een kwestie van deskundigheid geworden. Wat ooit gewoon een manier van zijn was, iets wat Ludwig Wittgenstein een vorm van leven noemde, is een vorm van werk geworden. Een handeling van spontane en liefdevolle zorg is veranderd in een managementplan’, zo bekritiseert ze in De opvoedparadox onze neiging om opvoedmodellen op te stellen. Nee, zegt ze aan het einde van ons gesprek. ‘Er zijn dan ook geen echte opvoedtips te geven. Nou vooruit, eentje dan: Just chill out and love your kids.’