De moeder van Gandhi was aanhanger van het jaïnisme, een Indiase leer die in de zesde eeuw voor onze jaartelling ontstond. Gandhi ontleende er twee concepten aan: ahimsa (radicale geweldloosheid) en anekanta (meerzijdigheid). Anekanta betekent letterlijk: ‘niet één zijde’. De leer van die niet-eenzijdigheid heet anekantavada. Jaïnisten geloven dat waarheid geen lichtschakelaar is tussen vals of waar, maar dat waarheid altijd vele kanten heeft, zoals een diamant. Het komt erop aan de beperktheid van je eigen perspectief te erkennen en nieuwsgierig te blijven naar andere perspectieven. Je moet de diamant kantelen.
Vorig jaar ontmoette ik de Brits-Indiase milieufilosoof Satish Kumar. Tien jaar lang was hij een jaïnische monnik geweest. Vandaag de dag pleit hij voor ‘biodiversiteit, culturele diversiteit en waarheidsdiversiteit’. Bedoelde hij relativisme? Nee, dat niet. Waarheid was gewoon meerzijdig, niemand bezat haar volledig. Dat inzicht komt van pas, zeker nu autocratische politici het tegendeel beweren.
Volgens filosoof Hannah Arendt was niet-eenzijdigheid de kern van de Atheense democratie. De publieke ruimte was de plek ‘waar de burgers samenkomen’ en ‘alle dingen voor het eerst in hun veelzijdigheid kunnen worden herkend’. Burgers waren meer dan kiezers. ‘Cruciaal is dat men het vermogen kreeg om onderwerpen werkelijk van verschillende kanten te bekijken – dus politiek.’