‘Wanneer maar niemand het me vraagt, weet ik het; wil ik het echter uitleggen aan iemand die het vraagt, dan weet ik het niet.’ Augustinus’ klacht over tijd gaat ook op voor vriendschap.
‘Vriendschap en andere ongemakken’ had de Boekenweek dit jaar als thema. Dat kwam de organisatie op nogal wat commentaar te staan: vriendschap is toch het mooiste wat er is, daar moet je niet cynisch over doen! Je moet er inderdaad niet cynisch over doen, maar het motto was wel degelijk goed gekozen want odes aan vriendschap lopen steevast uit op het gedachteloos herkauwen van clichés. Zelfs een grootheid met een scherpe tong als Cicero komt niet veel verder dan borrelpraat.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Als Cicero het over vriendschap heeft, doemt al snel het beeld op van De Kleine Club van Rommeldam, uit Marten Toonders boeken over Olivier B. Bommel. Wekelijks verzamelt zich daar een uitgelezen gezelschap van notabelen en middenstanders om, onder het genot van een goed glas wijn en dito sigaar, van gedachten te wisselen. ‘Zonder vriendschap kun je niet leven, als je tenminste een enigszins beschaafd leven wilt leiden’, zo verzucht Cicero bij monde van Laelius, de verteller van zijn dialoog Vriendschap. Een dialoog kun je het trouwens nauwelijks noemen, want net zoals in veel van Plato’s zogenaamde dialogen, is het eerder een monoloog van een ‘wijs man’, omringd door een stel ja-knikkers.
Als het er al scherp aan toegaat, in deze tekst van Cicero, dan in de vele steken onder water aan het adres van Epicurus en zijn aanhangers: deze genotzoekers zijn het tegendeel van de plichtsgetrouwe stoïcijnen waartoe Cicero gerekend moet worden. Epicurus wil vriendschap, zoals alles wat ‘goed’ is, tot genot herleiden (en wat ‘slecht’ is tot pijn). Volgens Cicero dient vriendschap op verstandelijke overwegingen te berusten, het is een soort ‘vrijwillige verplichting’ van wijze mannen aan de deugd. Maar natuurlijk blijken ook Cicero’s praatjes over deugdzaamheid weer behoorlijk schijnheilig te zijn, want als het om vriendschap gaat, blijkt het ook volgens hem uiteindelijk om genot te gaan. Het sterkste argument voor vriendschap dat hij geeft, luidt dat een mens niet zonder vrienden kan omdat ‘de eenzaamheid het plezier aan al zijn genoegens [zal] ontnemen’.
Ondertussen is vriendschap dan wel afgegleden tot een onschuldig tijdverdrijf en gezelschapsspel. Op zich is daar niets mis mee, maar juist de ongemakken en verwarring die met vriendschap gepaard gaan, maken haar nog de moeite van het bespreken en overdenken waard. Zo heeft filosofe Stine Jensen haar essay voor de Maand van de Filosofie van vorig jaar omgewerkt tot een informatief en vermakelijk boekje, waarin ze ook schrijft over de verwarring waartoe vriendschap al snel aanleiding geeft. Bijvoorbeeld in het geval van haar ‘werkvriendschap’ met Rob Wijnberg, filosofievirtuoos en hoofdredacteur van nrc.next.
Samen schreven Jensen en Wijnberg een boek. Dat riep bij velen meteen de vraag op of ze ‘iets hebben’. Kunnen een man en een vrouw dan niet ‘gewoon vrienden’ zijn? Interessant is ook dat Jensen vertelt dat ze met haar mond vol tanden stond toen een journalist haar naar ‘leuke persoonlijke informatie’ over Rob vroeg, omdat hij werkte aan een radioprogramma over Wijnberg. Daarmee roept ze voor de lezer, wellicht onbedoeld maar wel verhelderend, de vraag op hoe bevriend ze eigenlijk waren. Was er sprake van vriendschap, of was Jensen misschien meer met Wijnberg bevriend dan andersom?
Jensen eindigt haar boek met een handige to do list. De achtste, laatste en wat mij betreft voornaamste tip luidt: ‘Zoek de Eskimo in uzelf. Verzin meer woorden voor vriendschap.’ Dat kan niet genoeg benadrukt worden: vrienden komen in vele soorten en maten. Het is zinloos het begrip te willen ’temmen’ door er een definitie van te zoeken. Filosofe Catharina de Haas merkte dat ook al op, in een interview met Filosofie Magazine naar aanleiding van het verschijnen van haar boek over vriendschap.
Geheime agenda’s
Vriendschap geeft altijd veel aanleiding tot roddel en achterklap, tot speculatie over geheime agenda’s en verborgen motieven. Archetypisch is de vriendschap tussen David en Jonathan, zoals beschreven in het Oude Testament. Ze waren boezemvrienden – of meer dan dat? Als David hoort van Jonathans dood, heft hij een klaagzang aan:
Jonathan ligt gesneuveld op de heuvels.
Het verdriet verstikt me, Jonathan,
je was mijn broeder, en mijn beste vriend.
Jouw liefde was mij dierbaar, meer dan die van vrouwen.
(2 Samuel 1:26)
Met name die laatste toevoeging (‘meer dan die van vrouwen’) heeft altijd veel aanleiding gegeven tot speculatie – voor christelijke voorvechters van homorechten zijn Jonathan en David Grote Helden en Voorbeelden.
Eenzelfde soort voer voor speculatie biedt de vriendschap tussen de twee grote homerische helden Achilles en Patrocles: een stelletje, toch? Om maar te zwijgen van Alexander de Grote en zijn ‘buddie’ Hephaestion. En als we het toch over beroemde vriendenparen hebben, hoe zat het nu precies met Montaigne en La Boétie? En met Bert en Ernie van Sesamstraat?
Alleen al omdat hij Bert en Ernie – zeer onderschatte televisiefilosofen – ter sprake brengt, moet Piet Joostens’ essay Over de vriend, hoog geprezen worden. Sowieso stijgt dat ver uit boven de andere gelegenheidswerkjes en vertalingen die dit voorjaar (vanwege de Boekenweek) verschenen over vriendschap. Sterker nog, bovenstaande uitgaven zou ik nooit genoemd hebben als dit boek niet verschenen was. Als geen ander maakt Joostens duidelijk dat een vriend ‘een schimmig personage’ is, ‘en vriendschap een uiterst troebel concept.’ Dit is voor hem gelukkig geen reden om cynisch of bijdehand te doen over vriendschap. Hij is ook niet op zoek naar volkomen helderheid en duidelijkheid, maar tast het ’troebel begrip’ al schrijvend af.
Bijvoorbeeld aan de hand van Bert en Ernie, dat duo uit Sesamstraat dat zulke hilarische en vaak filosofische gesprekken heeft dat die soms zelfs de vondsten van Lewis Carroll (van Alice in Wonderland) evenaren. En als je beter kijkt zie je ook iets anders: ze delen één slaapkamer. Bert en Ernie zijn roommates. Joostens heeft op internet fora gevonden waarop bezorgde ouders hierover discussiëren: is het wel zo’n goed idee dat onze kinderen dagelijks naar zulke taferelen kijken? Meisjes komen er niet aan te pas… Worden de kijkertjes gehersenspoeld door een homolobby? Aan de andere kant zijn er actiegroepen die menen dat Bert en Ernie uit de kast moeten komen. In een al door zesduizend mensen ondertekende petitie dringen ze er bij de makers van Sesamstraat op aan Bert en Ernie in het huwelijksbootje te laten stappen.
Hoe goed bedoeld ook, Joostens tekent terecht protest aan tegen deze laatste actie: ‘Bert en Ernie moeten vrienden kunnen blijven, want dat is niet te min, en ze laten zich beter niet méér formats aanpraten dan noodzakelijk.’
In een ander hoofdstuk verwijst Joostens naar enkele interviews met en teksten van de filosoof Michel Foucault, waarin deze het subversieve en onvoorspelbare potentieel van vriendschappen benadrukt. Hij verwijst verder naar de denkers Gilles Deleuze en Félix Guatteri, voor wie vriendschap een ‘woekering’ is. Joostens vat hun toch wel erg cryptische filosofie samen in een mooi beeld: ‘Vriendschapskringen zijn niet rond en gesloten, maar grillige, dynamische en poreuze structuren, die er voor iedereen anders uitzien.’
Het mooie en waardevolle van vriendschap is de ‘ontembare wildheid’ ervan: ze is noch te definiëren noch te institutionaliseren. De vertaler van Cicero’s verhandeling over Vriendschap schrijft in de inleiding: ‘Vriendschap is een universeel verschijnsel, en één van de voorwaarden voor een goed functionerende samenleving.’ Maar in die zin is vriendschap juist iets waar je voor uit moet kijken: Gerrit Komrij bromde, gevraagd naar zijn mening over het thema van de Boekenweek, terecht dat de organisaties die bij uitstek gebaseerd zijn op vriendschap, broederschap en camaraderie, organisaties zijn zoals de SS en de maffia. Vriendschap functioneert het best als ze uitzondering is en geen regel; dan werkt ze juist eerder ontregelend en verstorend dan structurerend en ordenend.