Ruim tien jaar geleden debuteerde ik bij mijn vorige werkgever, Het Financieele Dagblad, als presentator. Ik mocht in een grote zaal met zeker 500 toeschouwers een ondernemerswedstrijd aan elkaar praten. Van te voren had ik de namen van de 15 winnaars – er waren nogal wat categorieën – op kaartjes geschreven, met korte informatie over elke gelukkige. De kaartjes legde ik tijdens de repetitie op een tafeltje. Kon ik ze mooi weer pakken als ik op het podium stond.
Na een knallend introductiefilmpje kwam ik op, onder een stevig applaus. Zo hard zou het publiek die avond niet meer klappen. Direct zag ik welke catastrofe zich had voltrokken. Het tafeltje stond er nog, maar zonder mijn kaartjes. Er volgde een bijna twee uur durende lijdensweg. Ik wist niet hoe de winnaars heetten en haalde hun bedrijven en bedrijfsactiviteiten door elkaar (‘O, zat uw buurman in de software?’). Terwijl ik onverstoorbaar doorging, liep de zaal in slow-motion leeg.
Natuurlijk had ik gewoon moeten melden dat ik de kaartjes kwijt was en of iemand ze wilde brengen. Dan had de consternatie twee minuten geduurd en niet een hele prijsuitreiking lang. Ik probeerde de schone schijn op te houden en juist daardoor ging het mis.
Dit extra dikke nummer van Filosofie Magazine staat in het teken van de stuntelende mens, niet toevallig ook het thema van de Maand van de Filosofie. Het mooie aan stuntelen is dat we het allemaal doen. ‘Leven is stuntelen. Iedereen die iets anders beweert jokt’, schrijft Arnon Grunberg in een prikkelend essay.
De mislukking hoort net zo bij ons als onze sterfelijkheid. Zij vormt een antigif tegen nietsontziend perfectionisme en idealisme dat over lijken gaat. We willen allemaal leren van onze fouten, maar laten we ook niet vergeten er af en toe hard om te lachen.