Twee filosofen beantwoorden de vraag of onze maatschappij zich ten goede ontwikkelt. Ton Lemaire doet dat vanuit zijn zelfgekozen autarkie, Sebastien Valkenberg vanuit het volle leven.
Na de zware economische en financiële crisis van de afgelopen twee jaar groeit de wereldhandel weer. Reden tot optimisme – tenzij je net De val van Prometheus van Ton Lemaire hebt gelezen. Over de keerzijden van de vooruitgang luidt de ondertitel, en dat is slechts een flauwe aanduiding van de gepeperde inhoud. De schrijver ontkent niet dat er op sommige gebieden echte vooruitgang is geboekt – hij noemt onder andere de gezondheidszorg, sociale voorzieningen en emancipatie van de vrouw. Hij verzet zich echter krachtig tegen het gangbare beeld van de geschiedenis van de mensheid, te weten het succesverhaal over homo sapiens die een gestage ontwikkeling ten goede doormaakt. Al heeft het vooruitgangsoptimisme van de Verlichting een deuk opgelopen door twee wereldoorlogen in de vorige eeuw, we geloven volgens Lemaire nog steeds dat de toekomst beter zal zijn dan het verleden en dat we daarbij kunnen vertrouwen op de vorderingen in wetenschap en technologie.
Blind productivisme
In feite is ons geloof in de ontplooiing van de menselijke ratio zo sterk, dat het gepast is het irrationeel te noemen. In navolging van Horkheimer en Adorno, auteurs van het baanbrekende Dialectiek van de Verlichting uit 1947, meent Lemaire dat de idealen van de Verlichting zijn uitgemond in een mythe, in de ‘werkelijke religie van de moderniteit’. Wat zijn de verschijningsvormen van deze seculiere religie? ‘Groei van de productie om de groei, dus een blind productivisme; de permanente technische vernieuwing, dus een technocratie; en een onbeperkt infantiliserend consumentisme.’ Stilstand is achteruitgang, dus hollen we vooruit en omarmen iedere innovatie als een verbetering, zonder te bedenken dat winst op het ene gebied maar al te vaak samengaat (op langere termijn) met verlies op een ander. Van onze veelgeprezen ratio, zo geschikt om te filosoferen over waarheid, goedheid en schoonheid, maken we slechts eenzijdig gebruik om de natuur te beheersen. Deze instrumentele ratio heeft geleid tot technische uitvindingen waar we in hoge mate afhankelijk van zijn geworden. Sterker, de instrumentele ratio is zo dominant dat we ons bijna als apparaten gaan gedragen: we komen niet meer los van onze cultus van doelmatigheid, beheersing, snelheid en kwantiteit. Het lijkt erop dat we de gevangenen van ons systeem zijn, van ons zelfgeschapen ‘wetenschappelijk-technologisch-kapitalistisch complex’. Bezeten van ons idee van permanente economische groei, en in dat waanidee bevestigd door de machtige reclame-industrie, gaan we zo onnadenkend met de aarde om dat het is ‘alsof we een planeet in reserve hebben’. Nu we de klimaatverandering niet langer kunnen ontkennen, sluiten we moeizaam internationale milieuverdragen die onbetekenend zijn in verhouding tot de gigantische problemen waarvoor we staan. Ondertussen gaan we door met het vervuilen en vergiftigen van aarde, water en lucht, met het verbruiken van de eindige voorraad fossiele brandstoffen, met het kappen van tropisch regenwoud en het overbevissen van de oceanen. Onbegrijpelijk maar waar: bijna iedereen stemt stilzwijgend in met deze ‘collectieve zelfmoord’.
Ontgoddelijkte natuur
Als filosoof en antropoloog zoekt Lemaire naar de diepe achtergronden van ons onverantwoordelijke gedrag. Hij komt uit bij de ‘uitvinding’ van het Joodse monotheïsme, ‘in die tijd een echte religieuze revolutie’. Voordat de Joodse Schepper ten tonele verscheen, kenden de verschillende religies hele reeksen goden die zich ofwel in natuurverschijnselen manifesteerden of, zoals de Griekse en Romeinse goden, herkenbare menselijke eigenschappen hadden en graag van hun Olympus mochten afdalen om zich intensief met de mensen te bemoeien. De Joodse God daarentegen is pure geest en bewaart afstand tot de stoffelijke wereld. Hij heeft die wereld weliswaar geschapen, en vervolgens ook de mens om er naar eigen inzicht over te heersen, maar Hij is er niet zelf in aanwezig. Zo is de natuur in de Joods-christelijke traditie ontgoddelijkt geraakt, ontzield, wat op termijn de exploitatie van de natuur mogelijk maakte. Het is evident dat je, als je de godheid in bomen en dieren vereert, veel zuiniger met de aarde omspringt.
Maar ook de Griekse halfgod Prometheus heeft ons wereldbeeld bedorven. De mythe wil dat de sluwe Prometheus het vuur van Zeus heeft gestolen en naar de mensen gebracht. Een weldaad voor de mensen, die daardoor hun wil aan de natuur konden opleggen, maar ook een staaltje van overmoed waar de held een dure prijs voor betaalde: Zeus ketende hem naakt aan een rots en liet een arend iedere dag zijn lever aanvreten, die ’s nachts weer aangroeide. In Prometheus ziet Lemaire een ‘patroonheilige van de vooruitgang’ omdat hij met vernuft, inspanning en opoffering de aan hem gestelde grenzen overschreed en de natuur wist te onderdrukken. Maar de overmoed die aan het prometheïsche wereldbeeld kleeft, zou ons wel eens fataal kunnen worden.
Tegenover Prometheus plaatst Lemaire de zanger en dichter Orpheus, symbool van de verzoening van mens en natuur. We hoeven onze planeet niet te plunderen. We kunnen de naderende ecologische catastrofe afwenden door veel minder te consumeren, door te kiezen voor nulgroei, voor een leven in eenvoud, en al doende zullen we zien dat ons geluk niet van de verhoging van onze welvaart afhangt – eerder het tegendeel. Dat vereist wel een grondige transformatie van onze denkwijze, een afscheid van de consumptiemaatschappij… Kort en goed, afscheid van het kapitalisme.
De val van Prometheus is een diepgravende analyse die zich over veel terreinen uitstrekt, zoals topsport, in het bijzonder betaald voetbal, als symbool van de prestatiemaatschappij. Daarbij is het uitstekend geschreven. De kracht van het betoog is zo overweldigend dat ik aan het slot dacht: Het kapitalisme opheffen? Nou vooruit… Wat moet, dat moet! Het duurde even voordat ik besefte dat de waarde van Lemaire’s dissidente denken voor een deel gelegen is in het utopische karakter ervan.
Tegengeluid
Na dit meeslepende cultuurpessimisme heeft uitgeverij Ambo ook een tegengeluid gepubliceerd: Geluksvogels. Of waarom we het nog nooit zo goed hadden van filosoof en Trouw-columnist Sebastien Valkenberg. Althans, afgaande op de ondertitel zou je een pleidooi voor de moderne maatschappij verwachten. Dat pleidooi blijft uit. Valkenberg verbaast zich eerder over het cultuurpessimisme dan dat hij het bestrijdt. In zijn voorwoord schrijft hij: ‘Ik ben op verkenning gegaan door de verguisde westerse samenleving en heb van de meest opmerkelijke ervaringen verslag gedaan. Beschouw de vijftien essays die dit boek telt als vijftien ansichtkaarten die zijn verstuurd tijdens deze tocht.’
De metafoor van de ansichtkaart is veelzeggend: de opzet van Geluksvogels is niet bovenmatig ambitieus. Valkenberg schrijft over uiteenlopende, alledaagse onderwerpen, die hij ongedwongen met filosofie in verband brengt. Herhaaldelijk constateert hij dat we het beter dan vroeger hebben. Eeuwenlang was de meerderheid van de mensen bezig met louter overleven en had alleen een kleine elite de kans zijn ambities waar te maken en zijn eigen leven vorm te geven. Nu heeft bijna iedereen die kans. Deze gunstige wending hebben we niet alleen te danken aan verlichte ideeën over vrijheid en gelijkheid, maar ook aan onze welvaart en de invloed van de techniek. Uiteraard is ons hoge welvaartspeil geen garantie voor levensgeluk; het biedt slechts de mogelijkheid daarnaar op zoek te gaan. Dat mensen er vervolgens niet in slagen dat levensgeluk te vinden, ziet Valkenberg niet als inherent aan de welvaart. ‘Ik geef toe: het is soms niet gemakkelijk in een wereld vol verleidingen. Maar onmogelijk is het zeker niet om daarin overeind te blijven. Sterker nog, mits op de goede manier aangewend vormt de hedendaagse samenleving niet in de eerste plaats een last maar een geweldig potentieel aan mogelijkheden, waarvan het zonde zou zijn die in te perken. In dit verband is het raadzaam in de leer te gaan bij Aristoteles’. Na dit advies valt te vrezen dat levensgeluk toch weer iets voor een elite blijkt.
Verre van elitair is Valkenberg in zijn eenvoudige taalgebruik. Of het nu gaat om Aristoteles’ deugdethiek van het juiste midden, om Schopenhauer of Kant, hij heeft het vermogen filosofische stof zeer begrijpelijk uiteen te zetten. Dat maakt Geluksvogels tot een boek waaruit je bijna ongemerkt een heleboel opsteekt. Om te kunnen spreken van een betoog vóór de moderne westerse maatschappij is de samenhang tussen de essays te gering. Ook blijft de kracht van Valkenbergs argumenten wel eens achter bij de aanstekelijkheid van zijn optimisme.
Van Ton Lemaire is bekend dat hij letterlijk afstand van de consumptiemaatschappij heeft genomen en op het Franse platteland in relatieve autarkie leeft. Sebastien Valkenberg lijkt me iemand die midden in het leven staat. Dat maakt hem tot een van ons, met een vertrouwd geluid. Maar voor een filosofisch perspectief is een uitzonderingspositie soms heel geschikt.