Home Voltaire en Frederik II

Voltaire en Frederik II

Door Pieter Hoexum op 29 november 2012

08-2007 Filosofie magazine Lees het magazine

8 augustus 1736 schrijft de kroonprins van Pruisen, Frederik, een brief aan zijn idool: Voltaire. De dan 24-jarige Frederik heeft al van jongs af aan grote interesse voor (met name Franse) cultuur en literatuur, tot afgrijzen van zijn vader, bijgenaamd ‘de soldatenkoning’. In 1730 had Frederik geprobeerd zijn vaders regime te ontvluchten, maar hij was gesnapt en uitzonderlijk wreed gestraft. Enkele jaren later mag hij, slechts nadat hij ingestemd heeft met een door zijn vader gearrangeerd huwelijk, op zichzelf gaan wonen. Dan kan hij eindelijk lezen en studeren wat hij wil, en toneelspelen. Hij heeft een voorliefde voor Voltaires toneelstuk over vadermoordenaar Oidipus…

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.
Log in als abonnee Geen abonnee? Bekijk de abonnementen

Schrijven is Frederiks passie, en hij zoekt in Voltaire een leermeester, die daar zeer vereerd mee is. De koning legt Voltaire zijn schrijfsels voor en vraagt in 1739 Voltaires hulp bij zijn eerste echte boekuitgave: een commentaar op Machiavelli’s Il Principe (De heerser). Volgens Frederik bepleit Machiavelli daarin egoïsme, terwijl een vorst volgens hem ‘het welzijn van het volk dat hij leidt, […] boven ieder ander belang moet [stellen].’ Dan is ‘de vorst, wel verre van de absolute heer van het volk te zijn, dat onder zijn heerschappij staat, veeleer, slechts zijn eerste dienaar.’ Toch blijkt Frederik, tussen de regels door, een aanhanger van de bij uitstek machiavellistische leer van de staatsraison te zijn: het staatsbelang gaat boven alles, ook het recht en de moraal. In de praktijk zal hij een absolutistisch heersende ‘eerste dienaar’ blijken te zijn: alles voor het volk, niets door het volk.

In 1740 is het zover, dan overlijdt Frederiks vader. Vooral in zijn buitenlandse politiek blijkt Frederik vrijwel meteen een machiavellist in hart en nieren. Kort daarop overlijdt namelijk de Duitse keizer, en barst een strijd om de opvolging los. Frederik probeert te profiteren van de verwarring en overvalt de rijke, Oostenrijkse provincie Silezië. Hij ontketent daarmee een reeks oorlogen waar vrijwel alle Europese machten bij betrokken raken. Al met al blijkt hij een waardig opvolger van zijn vader.

De eerste ontmoetingen in de jaren veertig tussen de koning en de filosoof zijn bijzonder hartelijk en vriendschappelijk, ook al is Voltaire teleurgesteld, omdat hij er niet in slaagt invloed uit te oefenen op Frederiks politiek en diplomatiek; op die gebieden blijkt Frederik een natuurlijk talent dat leermeesters kan missen als kiespijn. Toch verhuist Voltaire in 1749 naar Berlijn (Potsdam) en treedt hij in dienst van de koning. Berlijn blijkt echter net zozeer het ‘Athene van het Noorden’ te zijn, als ‘Sparta’. En Frederik zelf is net zo ambivalent: hij is cultuurliefhebber én oorlogszuchtig, vrijdenker én autocraat. De koning verwijt de filosoof met de ene hand te krabben en met de andere te strelen, maar het is de pot die de ketel verwijt dat hij zwart ziet.

Voltaire maakt zich bovendien met zijn eeuwig gesjoemel met geld en zijn scherpe tong en pen al gauw onmogelijk. Uiteindelijk moet hij zelfs vluchten. Nabij Genéve sticht hij een eigen koninkrijkje. Met horten en stoten komt de briefwisseling met Frederik dan weer op gang, ze zullen eindigen als echte penvrienden.
 
De Nederlandse vertaling van Frederiks Anti-Machiavelli is opgenomen in Politeia. Groote mannen over staat en maatschappij (samenstelling J.D. Bierens de Haan, uitg. Elsevier, 1943). Onlangs verscheen de complete vertaling van Voltaire’s Briefwisseling met Frederik de Grote (uitg. Van Gennep).