Heb je het gevoel dat je in je werk opgesloten zit in regels, procedures en voorschriften? Bedenk dan dat die regels ook heel behulpzaam zijn, zegt Maarten Meester.
Als ‘Maarten Meester’ stapte ik een jaar of zeven geleden het podium op van een Utrechts filosofisch café, om daar een kwartier later als ‘de rationalist van de Gebroeders Meester’ weer af te stappen. In die vijftien minuten hadden mijn broer Frank en ik al ruziënd zes boeken besproken, waarbij Frank zich steeds door zijn gevoel liet leiden en ik een beroep deed op de rede. Verlegen met het applaus koerste ik op de bar af. Onderweg kreeg ik een hand van de filosoof René Gude. ‘Gefeliciteerd!’ zei hij: ‘Jullie hebben een format.’
Wat hij direct gezien had, vatte ik pas veel later. Na jaren waarin een uitgever ons vroeg al ruziënd en in dialoogvorm een geschiedenis van de filosofie te schrijven (Meesters in de filosofie). Waarin de Volkskrant ons verzocht om een column in dialoogvorm over de actualiteit (‘Meesters in de actualiteit’). En waarin we werden beschreven als de ‘Jan Klaassen en Katrijn van de filosofie’.
René Gude had het goed gezien, of beter gezegd: hij had het bijna goed gezien. Want Frank en ik hebben geen format, we zijn een format geworden. In de ogen van anderen dan. We hebben onszelf klemgezet. Ons format mag dan een succesformule zijn, het blijft een formule. We spelen een spel waarvan de regels ons belemmeren.
We verschillen daarin niet van de rest van werkend Nederland. Waar wij tegen het Gebroeders Meester-format op lopen, lopen rechters vast in prestatie-indicatoren, onderwijzers in Cito-scores, militairen in rules of engagement en zorgverleners in diagnose-behandelcombinaties.
Ha gezellig, rolstoeldisco, dacht ik bijvoorbeeld toen ik recent een verpleeghuis binnenliep. Ik hoorde muziek. Van alle kanten kwamen ouderen aanrijden met hun gezichten op feeststemming. Bij de kapsalon lieten een paar dames snel nog wat krullen in hun haar zetten. ‘Als de zere knie niet overgaat, kun je nog maar één ding doen: proberen de zere knie te doen vergeten’, antwoordde de voorzitter van de raad van bestuur op mijn vraag waarom zijn verpleeghuis meer aan een soos deed denken dan aan een verpleeghuis. ‘Daar slaagt u volgens mij goed in’, zei ik hem. Nou, hij moest daar wel verschrikkelijk veel moeite voor doen. Juist voor die zaken die maakten dat het in zijn verpleeghuis wél prettig wonen was, kreeg hij geen geld. ‘Eigenlijk kan dit niet binnen het huidige systeem’, vertelde hij. ‘Verpleeghuizen zijn ontstaan als namaakziekenhuizen. Die oude lijn van in een witte jas rondlopen, bloed afnemen en injecties geven, is door blijven gaan. Volgens het systeem mogen wij alleen maar zorg verlenen. Dus als tante Bep eens een keertje haar eigen steunkousen aantrekt, en haar dochter haar eens lekker komt wassen, zou ik moeten zeggen: “Tante Bep, luister eens… Jij hoort die steunkousen niet aan te trekken. Je bent geïndiceerd voor steunkousen aantrekken. Dan moeten wij dat ook doen, anders krijgen wij onze centen niet en lopen hier verpleegsters voor niets rond. Die dochter van jou, die moet haar eigen man maar gaan wassen.” Zo gek is het systeem.’
Vakmanschap
Wat nu? Weg met alle formats, indicaties en protocollen? Je hoort vaak dat betoog, en al bijna even vaak luidt de voorgestelde oplossing: geef meer ruimte aan vakmanschap, als tegenwicht tegen het format. ‘Leraren, sociaal werkers, agenten, artsen, verpleegkundigen en andere professionals verdienen meer ruimte en waardering’, schreef sociologe Evelien Tonkens in de Volkskrant. ‘Daarover is tegenwoordig vrijwel iedereen het eens. Ze moeten bevrijd worden van bureaucratische rompslomp en meer zeggenschap krijgen over hun eigen werk. Helaas, zelden ging zoveel consensus gepaard met zo weinig daadkracht. Gedetailleerde verantwoordingssystemen en andere vormen van overmatige bureaucratische controle die professionals knechten, blijven gewoon bestaan.’
Door de economische crisis wint vakmanschap nog meer aan prestige. Is de vakman niet het tegengestelde van de mensen aan wie we de crisis te wijten hebben? De vakman maakt iets, de mensen aan wie we de crisis wijten, profiteren van wat hij maakt. De vakman fabriceert, de bankier of speculant parasiteert. Een direct verband tussen vakmanschap en de crisis legt de Amerikaanse socioloog Richard Sennett. Resilience. In the World of New Capitalism – onder die titel gaf hij onlangs een lezing in Groningen. Sennett ziet vakmanschap als een manier om aan de huidige crisis te ontsnappen. Vakmanschap bezit resilience, oftewel veerkracht, ook herstellingsvermogen. Ik las Sennetts boek De ambachtsman, waarin ik ook die bijna utopische verwachting van vakmanschap proef. De socioloog omschrijft vakmanschap als ‘een duurzame, basale menselijke drijfveer, het verlangen om werk goed uit te voeren omwille van het werk zelf’. Om te laten zien hoe oud dat ideaal is, haalt Sennett een homerische hymne aan:
O zoetgevooisde Muze, bezing mij Hephaestus, befaamd om zijn vakmanschap. Samen met Athene met haar schitterende ogen onderwees hij de mens overal ter wereld glorieuze vaardigheden – de mens die voorheen als een wild beest in grotten in de bergen had geleefd. Maar nu hij dankzij Hephaestus, vermaard om zijn kunst, vaardigheden heeft geleerd, leidt hij elke dag van het jaar een vreedzaam leven in zijn eigen huis.
Goed, meer ruimte voor vakmanschap. Maar waar eindigt het format en waar begint de vakman? Kun je een verpleger, een arts of een onderwijzer nemen en daar de bureaucratische rompslomp vanaf schrapen, tot je de pure vakman overhoudt? Richt die vakman vervolgens zelf, op basis van wat hij als vakman juist acht, zijn eigen werk in? Ik denk het niet. Zelfs als je de macht op de werkvloer volledig aan de vaklieden kon overlaten, zou nog steeds de ene vakman de andere dwingen volgens zijn format te werken.
Volgens mij kun je beter, met de Franse filosoof Michel Foucault, erkennen dat er in elke menselijke relatie sprake is van macht. En daar moet je niet al te somber over doen. Want waar macht is, is volgens hem ook vrijheid. Zeker, het verpleeghuisformat oefent macht uit over de staf en de bewoners. Maar omgekeerd heeft de staf van het verpleeghuis ook macht over het format; dat blijkt al uit het voorbeeld dat ik hierboven gaf. Een verpleeghuis mag dan een namaakziekenhuis zijn, door creatief met het format om te gaan, kun je er wel voor zorgen dat er een feeststemming heerst. Formats zie ik als de gesedimenteerde vormen van macht op de werkvloer. In plaats van te proberen er eens en voor altijd afscheid van te nemen, lijkt het mij zinniger strategieën te bedenken waardoor je binnen het format een maximum aan vrijheid behoudt.
In Filosofie Magazine (nr 4/2009) leest u 4 uitgebreide strategieën om uw vrijheid te maximaliseren.