Hoe is het om een kind te verwachten als je een kind hebt verloren? Vader Paul en zoon Wout van Tongeren over verwachting, geboorte en het kerstkind – en wat dat alles zegt over wie wij zijn.
Er was een jaar verstreken sinds Leen was overleden, de kleinzoon van Paul van Tongeren. De filosoof stond voor diens graf en realiseerde zich dat het jongetje in zijn verbeelding een jaar ouder was geworden. Dat was de eerste schok, zegt hij. Een soort na-ijlen misschien? Maar voor zijn schoondochter Jeanita was het vanzelfsprekend dat haar zoon ook als 18-jarige nog in hun midden zou zijn. Dat was de tweede schok, zegt Van Tongeren. Dat het nooit op zou houden. Dat Leen weleens mee zou kunnen blijven groeien.
Tekst loopt door onder afbeelding
Fotografie: Martin Dijkstra
Het was kortgeleden dat hij zo voor het graf van zijn kleinzoon stond, zegt emeritus hoogleraar filosofie Paul van Tongeren in een gesprek met zijn zoon Wout – ook filosoof, en dramaturg en vader van Leen. We zitten in een café in Amsterdam-Noord, niet ver van het huis van Wout van Tongeren. Het valt op: vader en zoon lijken op elkaar, niet alleen uiterlijk, maar vooral ook in hun precieze, onderzoekende manier van formuleren. Ze spreken over Leen, maar ook over de nieuwe zwangerschap van Wouts vrouw. Wat betekent het voor een mens om een kind te verliezen? Maar ook: wat betekent het om te wachten op iets dat komt, op een wezen dat – zoals Paul van Tongeren zegt – vóór alles pure mogelijkheid is? Zegt die verwachting misschien nog meer, over onze omgang met anderen en onszelf?
In hun filosofische dialoog corrigeren ze eerder zichzelf dan elkaar. De een helpt de ander om verder te denken. Maar aan het eind is er een verschil van inzicht waar ze niet uit komen. Ze beloven elkaar er verder over te praten. De kwestie is: is het verhaal over de geboorte dat zij vertellen een typisch kerstverhaal? Volgens de vader wel. ‘Het kerstkind laat de paradox van de geboorte en ook van ons leven zien. Het kind is geboren in de meest ellendige omstandigheden; het wordt gekruisigd, maar toch draagt het als nieuw begin de belofte in zich van een beter leven. Het is louter mogelijkheid.’
Eikenboom
Wat is dat, de mens als mogelijkheid? ‘De mens’, doceert Paul van Tongeren, ‘is niets dan potentialiteit, zoals Aristoteles dat noemt. Maar misschien is het woord “potentie” hier verkeerd. De eikels die nu van de bomen vallen zijn potentiële eikenbomen, maar die bestemming ligt erin voorgeprogrammeerd. Natuurlijk is een kind, zou je kunnen zeggen, ook een natuurproduct waarin van alles al vastligt. Maar er is meer. Daar heeft Hannah Arendt op gewezen, een van de weinige filosofen die over de geboorte hebben geschreven, hoewel ze zelf nooit kinderen heeft gehad – voor zover wij weten. Nataliteit, geboortelijkheid, acht ze wezenlijk voor het mens-zijn. Het gaat haar om de nieuwheid, die ze aanduidt met een citaat van Augustinus. De mens is geschapen opdat er een begin zou zijn. Initium. En dat is iets anders dan principium. Ik denk dat ze daarmee bedoelt dat een principium is wat in die eikel ligt. Terwijl in de mens een begin ligt, iets wat wezenlijker onbepaald is dan wat er in die eikel schuilt. Het verschil zit ’m erin dat de mens nooit helemaal zal zijn wat die kan worden. Dus in de mens blijft de mogelijkheid van iets anders, van verandering. De mens kan zich, zou je in een religieus vocabulaire zeggen, bekeren.’
Geboortekaartje
Hoe is het voor Wout van Tongeren om na Leen opnieuw een kind te verwachten? ‘We merkten dat de onbevangenheid van de vorige keer verdwenen was. Natuurlijk keken we nog steeds uit naar de geboorte van ons tweede kind – maar voorsorteren op een goede afloop durfden we niet meer. Alsof we daarmee het onheil over onszelf zouden afroepen. Anders dan de vorige keer moest het geboortekaartje er pas komen ná de bevalling.’
Het besef dat het niet vanzelfsprekend goed gaat, reageert zijn vader, dat het mis kan gaan – dat was deze keer veel sterker. Die onzekerheid hoort sowieso bij het verwachten van een kind. ‘Het is iets wat aan je gebeurt. Je weet nooit of je het kind ook echt krijgt en of die zwangerschap niet een vergiftigd geschenk is. Die onzekerheid, die wezenlijk hoort bij iets wat je overkomt, hebben we deze keer allemaal veel sterker gevoeld dan de vorige keer.’
Tekst loopt door onder afbeelding
Fotografie: Martin Dijkstra
De onzekerheid die ze nu zo sterk ervoeren, vervolgt hij, is een uitvergroting van wat het is om mens te zijn. ‘Kenmerkend voor de mens is dat die altijd is uitgestrekt in de tijd, zoals Augustinus dat zegt. De tijd als de uitgestrektheid van de geest. De mens is altijd al daar waar hij nog niet is – in de toekomst – en nog daar waar hij niet meer is – in het verleden. Hier zie je hoe problematisch dat kan worden als je zo sterk naar die twee kanten tegelijk wordt getrokken. Heel anders dan wanneer je maar in één tijd verblijft. Je kunt relatief gelukkig zijn als je alleen maar in het verleden leeft, al is dat niet de meest gezonde manier van leven. Alleen in de toekomst zijn is evenmin gezond, al zullen de meeste mensen die nog niet met pensioen zijn dat doen. Over het algemeen gaat het hun redelijk goed.
Juist in die tweede zwangerschap waren verleden én toekomst sterk aanwezig, ze kleurden elkaar. In verwachting zijn betekent sterk op de toekomst gericht zijn. Je denkt onvermijdelijk over het kind dat komt – wie is het, wat gaan jullie samen doen? En tegelijkertijd trekt datgene wat gebeurd is met de eerste je uit die toekomst naar het verleden, maar daar kun je niet blijven, want je wilt het kind dat komt niet belasten met het kind dat geweest is.
Dat kan pathologisch worden, omdat je nergens meer echt kunt zijn. Daarom was ik ook zo bezorgd over jullie, Wout. Niet dat ik het bij jullie heb gezien, maar zorgen maakte ik me wel.’
Identiteit
Betrokken zijn op de toekomst in de verwachting betekent volgens vader en zoon dat je betrokken bent op wat mogelijk is. Het kind is meer dan wat ook mogelijkheid. Tegelijkertijd is er de al te menselijke neiging om die mogelijkheid in te perken door te fantaseren over het karakter van het kind dat je verwacht. Maar mogelijkheid en die bepaling kunnen ook niet zonder elkaar, zegt Wout van Tongeren. ‘Juist die bepaling van de mens zet ons weer aan om nieuwe mogelijkheden te zien.’
Je merkt dat volgens hem ook als mensen je vragen naar het geslacht van het kind dat je verwacht. ‘Als ze horen dat het een meisje is reageren ze enthousiast, maar als ze horen dat het een jongen is, reageren ze precies hetzelfde. Dat komt volgens mij doordat het kind – wat het antwoord ook is – al een klein beetje bepaald wordt. Terwijl zo’n geslacht ook nog maar weinig zegt. Een jongetje kan dezelfde beroepen krijgen als een meisje, het kan zelfs van geslacht veranderen – maar toch: zo’n bepaling helpt ons om over het kind na te denken en tegelijkertijd te ervaren dat het vooral ook een wezentje is dat nog alle mogelijkheden in zich bergt.’
Paul van Tongeren: ‘Dat laat zien wat een mogelijkheid voor ons is. Die vraagt, die dwingt bijna tot verwerkelijking. Terwijl die verwerkelijking ook meteen weer overwonnen wordt door nieuwe mogelijkheden. Daardoor overwonnen móét worden zelfs. Je kunt niet anders dan mogelijkheden invullen, maar tegelijkertijd schrik je daarvan terug en wil je het kind als mogelijkheid openhouden.
Nietzsche noemt de mens het nog niet vastgestelde dier. Dat “nog” vind ik interessant. Dat impliceert dat we altijd proberen om de mens – inclusief onszelf – vast te stellen. Tegelijkertijd moet je het voorkomen. Want de mens vaststellen betekent het einde van de mens – het einde van de mens als mogelijkheid.’
Paul van Tongeren richt zich tot de interviewer: ‘Tijdens de geboorte ervaar je op een radicale manier wat we meemaken als we iemand ontmoeten. Al is die ervaring vaak bedekt onder dikke lagen van gewoontes, gebruiken en vormelijkheid. Je ontmoet iemand – jou bijvoorbeeld – en ik heb al een beeld van je. Maar je moet proberen open te blijven voor de ander. Tegelijkertijd is het onvermijdelijk dat je iemand inperkt. Iemand begrijpen betekent ook iemand op een bepaalde manier begrijpen, en daarmee inperken. Zonder die inperking zou ik niet eens weten wat je bedoelt. Elke vraag kan een strikvraag zijn, of een louter naïeve vraag.
Lachend: ‘Maar daar ga ik niet van uit.’
Verhaaltjes
Op 17 oktober werd de dochter van Wout en Jeanita van Tongeren geboren, kleindochter van Paul van Tongeren. Aafke. Een gezonde baby.
Paul van Tongeren merkte dat hij zich ook meteen een voorstelling probeerde te maken van wie ze zou zijn, haar onbepaaldheid als het ware in te vullen. ‘Ik kan niet anders dan fantaseren hoe ik over een tijd met haar zal wandelen en haar handje zal vasthouden, of hoe ik haar verhaaltjes voorlees. Maar het kan ook heel goed dat ze daar geen belangstelling voor heeft. Als je naar het kind kijkt – en je kunt haast niet ophouden met naar zo’n kind te kijken – zie je dat het nog iets kan worden, dat het alles kan worden.’
Wout van Tongeren: ‘Het bijzondere is dat ze die mogelijkheid in zich draagt, maar tegelijkertijd al iets van zichzelf heeft, al weet je niet wat. Wij hebben, zoals alle ouders doen, gekeken wat ze van wie heeft. Maar het blijft een spelletje; ik zie geen verzameling stukjes van mij en stukjes van mijn vrouw. Ook al herkennen we iets van onszelf, ze is een eigen geheel. En juist door die eigenheid bergt ze ook mogelijkheid in zich.’
PvT: ‘We hebben het over Aafke, maar ik moet juist nu ook weer aan Leen denken. Ik dacht dat een dood kind geen mogelijkheid meer zou hebben. Als iemand dood is, dacht ik, kun je de vraag beantwoorden wie iemand was. Dan kun je iemand vastleggen en verdwijnt de mogelijkheid. Maar door wat je een paar dagen geleden zei over Leen begin ik daarover ook te twijfelen. Kan zelfs een dood kind die mogelijkheid bewaren?’
Wat zei Wout van Tongeren tegen zijn vader? Dat vraagt een lange omweg, reageert hij. ‘Toen mijn vrouw zwanger was van Leen vonden we het leuk om, schertsend, na te denken over zijn toekomst: hoe zou hij later zijn, als puber? Aan welke trekken van ons zou hij zich dan ergeren? We dachten ongeremd na over de mogelijkheden van ons kind voordat het er was.
De grote schok was dat hij overleed in de buik, zonder herleidbare oorzaak. Dat kapte in eerste instantie al die mogelijkheden af. Misschien is het enigszins vergelijkbaar met de ervaring die je hebt als je hoort dat je kind een zware geestelijke of lichamelijke handicap heeft, al is het met de dood nog radicaler.
Toch leek de ervaring van de geboorte van Leen heel sterk op de ervaring die we onlangs hadden bij de geboorte van Aafke. Ook over haar hebben we, grappend, gefantaseerd, al waren we terughoudender. Toen ze werd geboren, realiseerde ik me met een schok: dit is dus degene met wie we samen zullen leven. Dat relativeert alle ideeën die je had, alle plannen die je maakte, ook de serieuze. Je hebt te maken met dit kind dat vastgehouden wil worden, of zelfs niet eens weet dat het vastgehouden wil worden, maar in elk geval een beroep doet op jou als ouder: koester me.
Het gekke met Leen, die twee dagen nadat we hadden gehoord over zijn dood werd geboren, was dat het net als met Aafke voelde als een ontmoeting. We hadden de indruk dat we hem leerden kennen. Het was de ontmoeting met degene met wie we al samenleefden zonder te weten wie hij was. Natuurlijk wisten we het nog steeds niet toen we hem zagen. Maar een ontmoeting was het wel.
Voor ons was de geboorte daarom ook geen zware gebeurtenis, ook al was hij dood. De meeste mensen om ons heen, dus ook jij [hij kijkt naar zijn vader] en mama, zagen op dat moment vooral het trieste van een dood kind dat daar lag op zijn moeders borst. Terwijl wij er niet mee bezig waren dat hij dood was, maar met dat híj het was.
Leen was een week bij ons in huis. We hebben veel naar hem gekeken – hij zag er zo gaaf en gezond uit –, maar het fantaseren was gestopt. Maar een paar weken later merkten we dat we die fantasie weer begonnen op te wekken. Nu door te vragen hoe het had kunnen zijn, hoe hij als driftige peuter geweest zou kunnen zijn. En nu is hij er nog steeds bij. We vragen ons af of hij om aandacht had zullen vragen na de geboorte van Aafke. Zou hij expres zijn zusje hebben geduwd? En het gekke is het gevoel dat we hebben bij dat soort gedachten. Iets wat lijkt op het verwachtingsvolle gevoel dat we hadden toen hij leefde, het gevoel dat het gaat om iets wat mogelijk is.
Die mogelijkheid van eerst verschilt misschien helemaal niet zoveel van die andere mogelijkheid. Dat het eerst nog wel feitelijk mogelijk was dat hij als puber met deuren zou slaan en nu niet meer, lijkt voor die ervaring van mogelijkheid niet zoveel verschil te maken. Ik denk dat dat iets fundamenteels laat zien over wat mogelijkheid in de meest radicale zin is.’
Is dit een vorm van rouwverwerking? Een soort na-ijlen? En hoort het ook niet bij een goede rouw dat het beeld van je overleden kind langzaam een schim wordt en verdwijnt? Ook al rest er het graf, de herinnering aan de geboorte en aan de verwachtingen die je koesterde? Is het niet nodig om weer terug te keren naar de realiteit? ‘Als je echt losgezongen raakt van de werkelijkheid’, reageert Wout van Tongeren, ‘ligt de waanzin op de loer. Maar dit is geen waan. Leen is een werkelijkheid. Alleen is hij een werkelijkheid die dood en begraven is. Dat neemt niet weg dat hij ook nog iemand is.’
PvT: ‘Pure mogelijkheid is waanzin, maar pure werkelijkheid is niet menselijk. De grens daartussen is moeilijk te zien, de grijze gradaties zijn talrijk.’
Wout van Tongeren tegen de interviewer: ‘Ik snap wel dat het heilzaam is om de realiteit te accepteren. Neem het nagesprek dat we voerden met de verloskundige, een paar weken na Leens geboorte. Toen we aankwamen in het ziekenhuis dacht ik dat we hem nu misschien levend zouden terugkrijgen, ook al wist ik dat dat onzin was. Zulke gedachten zijn waarschijnlijk herkenbaar voor wie iemand verloren heeft.
Het gevaar is dat je dat soort gedachten gaat aanzien voor werkelijkheid – ik snap heel goed dat psychologen dat aankaarten. Maar als je het ervaart als een mogelijkheid – ook al weet je dat het feitelijk onmogelijk is –, dan is er niet zoveel mis. Ik denk ook niet dat een gezond rouwproces vereist dat je de werkelijkheid, waaruit je dierbare is verdwenen, volledig accepteert. Want als je dat doet, maak je van diegene dan niet een “volledig vastgesteld wezen”? Breng je hem of haar dan niet terug tot de orde van de dingen? Leen kan alleen iets voor ons betekenen door onze fantasieën, waarin hij meer is dan de herinnering aan een zwangerschap en een lichaampje in een graf. Daarom speelt Leen nu een grote rol in ons leven. Een rol die ons dierbaar is.
Zo konden mijn vrouw en ik ook ervaren dat het ondanks ons verdriet goed geweest is dat hij er was. We hadden niet gewild dat hij nooit in ons leven gekomen was.’
Tekst loopt door onder afbeelding
Fotografie: Martin Dijkstra
PvT: ‘Je verduidelijkt hiermee volgens mij iets cruciaals over de mens. Het is goed om altijd mogelijkheden open te houden om de mens te onderscheiden van het eikeltje dat louter die biologische potentialiteit heeft. Zelfs al is dat tegen beter weten in. Ook mensen die je kent ontmenselijk je als je die mogelijkheid niet meer ziet. Je moet nooit denken dat je iemand kent. Je moet nooit zeggen dat je toch wel weet hoe iemand reageert. Je moet de verslaafde nooit alleen maar als verslaafde zien. Tegen beter weten in moet je de mogelijkheid openhouden voor iemand, want alleen zo kan hij een mens zijn. Dat geldt ook voor jezelf: zeg nooit dat je iets wel moet doen omdat je nu eenmaal zo bent.’
Maar verliezen we daarmee de realiteit niet uit het oog? ‘Ik denk dat we niet bang hoeven zijn om de realiteit uit het oog te verliezen’, zegt Paul van Tongeren. ‘Die echte waan is zo ver weg. We lopen veel meer kans om de mogelijkheid uit het oog te verliezen. En dat is ook veel gevaarlijker. De waanzin is nog menselijk, een dier kan niet krankzinnig worden. Er zit meer menselijkheid in de waanzin dan in het dier of in het ding.’
WvT: ‘Is echte waanzin alleen maar de realiteit uit het oog verliezen of juist ook alleen maar in de realiteit leven? Misschien bevindt waanzin zich wel aan de twee extremen van realiteit en louter mogelijkheid.’
PvT: ‘We moeten ervoor oppassen mogelijkheid en werkelijkheid te scherp van elkaar af te scheiden. Als je jezelf niet meer kunt zien als iemand die iemand anders had kunnen zijn, dan ontbreekt er toch iets aan een gezonde psyche.’
Lachend: ‘Ook al weet ik dat ik geen voetballer meer kan worden, het was een mogelijkheid geweest. Dat doet iets met wat ik ben, dat geeft een openheid in wat ik ben.’
Moeder
Hoe ontstaat uit die pure mogelijkheid van de baby een mens? Hoe word je van een baby een autonoom individu? Dat is een paradox, reageert Paul van Tongeren. ‘Autonomie is door en door ingepakt in – zoals filosofen zeggen – heteronomie. Aafke is nu allesbehalve autonoom. Ze kan alleen huilen, schreeuwen. En dat doet ze eigenlijk niet eens zelf. Het huilt in haar. En als ik bij haar zit te kijken terwijl ze slaapt, zie ik haar gezichtje bewegen.’
Er volgt een kleine imitatie, waarbij Paul van Tongeren zichzelf corrigeert omdat hij het niet precies uitbeeldt. Iedereen lacht.
‘Wat je op haar gezicht ziet’, vervolgt Paul van Tongeren, ‘zijn alleen reflexmatige patronen die iets te maken hebben met wat er met de moedermelk in de darmen gebeurt et cetera.’
WvT: ‘Je ziet dat de baby haar armen niet zelf beweegt. Een baby kan zelfs last hebben van haar bewegende armpjes als ze zichzelf per ongeluk krabt. Als ze wordt gekrabd. Ze lacht, maar dat doet ze niet zelf. Het lijkt me een belangrijk moment als de baby ontdekt dat ze kan lachen.’
PvT: ‘We zijn als mens heel lang ingepakt in die pure heteronomie. Maar ik heb het nu niet alleen over de afhankelijkheid van de baby of het jonge kind. Ook later ben je ingebed, juist ook als je ouders je proberen te vormen, als ze je stimuleren om zelf iemand te worden. Zo zie je hoe onze autonomie altijd verweven blijft met die oorspronkelijke heteronomie.’
Tekst loopt door onder afbeelding
Fotografie: Martin Dijkstra
Aangifte
Is de verhouding tussen vader en zoon veranderd door de geboortes van Leen en Aafke? Wout van Tongeren tegen zijn vader: ‘Je bent mee geweest toen ik aangifte ging doen van Leen. Dat maakte me sterk bewust van de grote betrokkenheid van ouders op kinderen. Van jouw betrokkenheid op mijn leven. Je zag hoe verdrietig ik was, je wist van mijn zorgen – omdat ik op mijn beurt bang was dat mijn eigen zoon geleden had. Die grote en onvoorwaardelijke liefde van ouders voor hun kinderen toonde zich toen duidelijker dan ooit.’
PvT: ‘Het verdriet om je kind is het ergste verdriet dat er is. Je participeert volledig in het leven van je kinderen, maar tegelijkertijd voel je je machteloos als je kinderen verdrietig zijn. Juist die nabijheid van het kind maakt dat je op zo’n moment een grote afstand kunt voelen. Het voelt als je eigen verdriet, maar het staat ook buiten je omdat je niets kunt doen. Dat ga je nog meemaken, al is het maar als Aafke straks een ijsje laat vallen. Verdriet van een kind kan totaal zijn.’
Mannen
Het moet Wout van Tongeren van het hart: zijn vader en hij zitten hier nu wel te praten over het baren van een kind, maar we moeten beseffen dat het een gesprek is tussen twee mannen, die per definitie aan de zijlijn staan als het over bevallen gaat. Daarom zijn hun inzichten maar beperkt. En een bijdrage aan de bevalling zelf hebben ze eigenlijk ook niet geleverd.
De bevalling, reageert Paul van Tongeren, is voor een man een van de sterkste ervaringen van machteloosheid. ‘Dat kan ik me goed herinneren.’
WvT: ‘Dat weten ze in de zorg ook heel goed. Daarom mag je natuurlijk de navelstreng doorknippen als vader. Dat heb ik beide keren gedaan. En dat vond ik twee keer een ongemakkelijk moment, een akelige handeling. Dan sta je er maar een beetje bij al die tijd, en verklaar je met je knip dat het nu maar afgelopen moet zijn en het nu echt gaat beginnen. Dan heb ik liever dat de verloskundige dat doet, als deel van de zorg voor de baby, en niet als zo’n symbolische handeling.
Wat me wel aansprak was dat de verloskundige voorstelde dat ik voor ik de navelstreng doorknipte Aafke op de borst van Jeanita zou leggen. Dat was een echte handeling, maar wel een die veel minder invasief of agressief was. Ik ben blij dat ik dat toen ook heb gedaan. Daar bewaar ik een mooie herinnering aan.’
Vrienden
Het is bijna onvoorstelbaar dat Paul van Tongeren zijn zoon ook zo heeft gezien als die nu zijn dochter Aafke ziet. Hoe anders is het nu. Ze zitten hier samen, twee volwassenen, twee denkers… Je kunt het misschien een soort vriendschap noemen, zeggen ze. ‘Er blijft natuurlijk een verschil, een ongelijkheid’, zegt de vader. ‘En ik ben het met Aristoteles eens dat alleen gelijken vrienden kunnen worden.’ Ze zeggen: we blijven ook altijd vader en zoon, ook al geven we samen les, sparren we samen, denken we samen.
Het gesprek moet afgerond worden. Vader en zoon hebben andere verplichtingen. Ze lopen debatterend naar buiten. Het gaat over het verschil tussen de Griekse tragedie en het kerstverhaal, over het verschil tussen Antigone en het kerstkind. Fietsend zetten ze hun gesprek voort, op weg naar Jeanita en Aafke.