Home Troostschriften

Troostschriften

Door Annette van der Elst op 13 maart 2013

09-2003 Filosofie Magazine Lees het magazine

De Stoïcijnen schreven troostschriften waarmee ze een door verdriet getroffen persoon probeerden te troosten. Grote denkers over verdriet en troost is een bundel van als troostschrift te lezen fragmenten. Rode lijn in de gekozen fragmenten is dat lijden, dood en rouw onvermijdelijk zijn.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.
Log in als abonnee Geen abonnee? Bekijk de abonnementen

Leg je maar neer bij neer bij het lijden is de boodschap van de Romeinse Stoïcijnen Seneca, Epictetus en diens leerling Marcus Aurelius. Ervaar je verdriet, maar laat het je niet op het verkeerde spoor brengen, zo houden zij ons voor. ‘Waardering verdient zelfs bij schipbreuk hij die het roer vasthoudt en zich blijft inspannen, terwijl de golven over hem heen slaan’, schrijft Seneca aan een vrouw die haar zoon verloren heeft.

De stoïcijnse leefregels keren terug bij zestiende-eeuwse denkers als Francis Bacon en Michel de Montaigne. Angst voor de dood is niet nodig, zegt de laatste. ‘Iets dat maar één keer gebeurt, kan nooit erg zijn.’ En: ‘De dood is een onderdeel van de orde van het universum.’

En zo kun je de dood en het lijden ook tegemoet treden door het te plaatsen in het perspectief van het oneindige. Plato’s Socrates troost zijn leerlingen op de avond voor het drinken van de gifbeker door hen voor te houden dat de ziel onsterfelijk is. De dertiende-eeuwse Brabantse mystica Hadewijch ervaart het lijden in het alomvattende perspectief van de goddelijke liefde.

Sterker maken

Verdriet en lijden kunnen het leven ook ten dienste zijn en een persoon sterker maken. Deze gedachte is al bij Bacon te vinden – ‘Tegenspoed onthult de deugd’- maar wordt vooral door Nietzsche uitgewerkt. ‘Gij moet bijna te gronde gaan en achteraf uw labyrint en verdwalen zegenen. Gij kunt anders niet scheppen, maar alleen afsterven.’

De Duitse filosoof van de levenskunst Wilhelm Schmid (1953) treedt in zijn voetsporen en ziet ziekte en verdriet als leerjaren van de levenskunst. Het is een middel om tot inzicht en verandering te komen. Dat geldt voor het individu, maar ook voor de samenleving. Want die heeft volgens Schmid haar sociale gevoeligheid te danken aan ziekelijke individuen, omdat zij eerder dan anderen merken welke weg de samenleving inslaat.

Filosofen zetten verdriet en lijden in een perspectief en verwoorden de ervaring van verdriet. En inderdaad het boek heeft een troostende werking, zoals samensteller Jabik Veenbaas in zijn voorwoord zegt te beogen. Jammer is wel dat Veenbaas nogal spaarzaam is in de toelichting van de verschillende fragmenten, ongeveer zes regels per fragment. Iets meer context en uitleg zou de troostzoekende lezer wellicht baten in zijn poging verdriet en lijden te doorgronden.

Grote denkers over verdriet en troost, samenstelling Jabik Veenbaas, uitg. Contact, Amsterdam 2003, € 14,50