In zijn boek A Secular Age (2007) vergelijkt de Canadese filosoof Charles Taylor het zelfbeeld van de moderne mens met dat van de mens anno 1500. Het zelf van de Middeleeuwer, aldus Taylor, was ‘poreus’: er bestond geen strikt onderscheid tussen innerlijk leven en de buitenwereld. Dat betekende niet alleen dat die buitenwereld kon binnendringen in het zelf, via boze geesten of de invloed van sterren en planeten, maar ook dat de buitenwereld de tekenen droeg van de binnenwereld. Natuurverschijnselen zeiden immers iets over onze zielstoestand: aardbevingen, overstromingen of droogte waren een straf van God voor onze zonden.
Volgens Taylor verving de Reformatie dit poreuze zelf door een ‘afgebakend’ (buffered) zelf, afgescheiden van de buitenwereld. Zo werd een secularisatieproces in gang gezet, waarin de buitenwereld haar invloed verloor op mijn zielenheil. De wereld werd zo, in Max Webers termen, onttoverd. Andersom kon ik de toestand van mijn ziel voortaan slechts ontdekken door bij mezelf te rade te gaan – een gedachte die nog doorklinkt in de zelfhulpboeken van vandaag.
Even tussendoor… Meer filosofische columns lezen? Schrijf je in voor de gratis nieuwsbrief:
Meld u aan voor onze nieuwsbrief
Nu, in de eenentwintigste eeuw, lijkt er echter een kink in dat secularisatieproces te komen, in elk geval waar het gaat om de nette afscheiding van binnen- en buitenwereld. De grond in Groningen beeft. Dat is weliswaar geen straf van God, maar wel het gevolg van kortzichtigheid, onbezonnen handelen, en het veronachtzamen van het belang van de lokale bevolking. Hetzelfde geldt voor vele overstromingen, droogte en orkanen. Zelfs als de oorzaken niet in alle gevallen teruggebracht kunnen worden tot de mens, dan nog zullen de gevolgen ervan ons tot bezinning dwingen: denk aan de kernreactor van Fukushima. In haar mooie, filosofische roman Het tegenovergestelde van een mens formuleert Lieke Marsman het als volgt: ‘Was het weer ooit een alledaags verschijnsel, een toevallige omstandigheid die zich doorgaans vooral als dankbaar gespreksonderwerp presenteerde, tegenwoordig heeft het een wezenlijk karakter.’
De natuur praat weer terug: dat is misschien wel de meest basale implicatie van het antropoceen, de naam die wordt gegeven aan het tijdperk waarin de mens een bepalende invloed op de geosfeer uitoefent. En daarmee is het zelf andermaal poreus geworden. Dat betekent ook dat we, net als in premoderne tijden, offers zullen moeten brengen. Weliswaar niet door maagden in een vulkaan te gooien of eerstgeborenen te slachten, maar wel door onze levensstijl te veranderen en onze stem te laten horen. Zoals Marsman zegt: ‘Was het weer ooit een reden om thuis te blijven, tegenwoordig is het weer een reden om de straat op te gaan en te protesteren.’
Thijs Lijster is universitair docent kunst- en cultuurfilosofie.