Home Tegendenkers

Tegendenkers

Door Maarten Meester op 4 juni 2013

Cover van 06-2013
06-2013 Filosofie Magazine Lees het magazine

Hans Achterhuis was twee jaar Denker des Vaderlands. Hoe vatte hij zijn rol op? Was hij een tegendenker, of is hij toch vooral een meedenker? Een vergelijking met tegendenker Slavoj Žižek.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.
Log in als abonnee Geen abonnee? Bekijk de abonnementen

‘Wat zal er gebeuren, wat doen we als we verliezen?’, vroeg Lenin volgens de overlevering aan de vooravond van de Oktoberrevolutie, in 1917. Waarop Trotsky geantwoord zou hebben: ‘Ik maak me er meer zorgen om wat er zal gebeuren als we winnen.’

Bijna een eeuw later lijken de zorgen van Lenin het actueelst. Paradoxaal genoeg niet doordat het communisme op de lange termijn heeft verloren, en wel doordat het systeem dat we als het enige redelijk alternatief zijn gaan beschouwen heeft gewonnen. Neem de volgende recente wapenfeiten van het kapitalisme. Voor het eerst in de geschiedenis van de mens heeft het CO2-niveau het alarmpeil van vierhonderd deeltjes C02 per miljoen deeltjes overschreden. Verder kwamen in het streven naar winstmaximalisatie negenhonderd arbeiders om bij een brand in een kledingfabriek te Bangladesh. En dichter bij huis heeft een op de zes Nederlandse huishoudens een problematische schuld of loopt daar het risico op. Volgens Marx schiep het kapitalisme zijn eigen doodgravers, maar het is de vraag of hij daarin niet te optimistisch was. In plaats van het kapitalisme aan zijn eigen interne tegenstelingen te laten sterven en daarna een fatsoenlijke begrafenis te geven, houden we het kunstmatig in leven – denk aan de miljarden die overheden in banken steken.

Hebben we dan werkelijk geen alternatief? Gezien die vraag is het interessant dat twee prominente filosofen met twee verschillende achtergronden en denkstijlen zich in twee boeken buigen over de actualiteit in de breedste zin. Van de een, Hans Achterhuis (1942), stond de wieg in het kapitalistische Nederland. Van de ander, Slavoj Žižek (1949), in het communistische Yoegoslavië. Achterhuis is gevormd door de moeilijk te classificeren, dwarse geesten Machiavelli, Albert Camus en Hannah Arendt, en door zijn studies naar utopieën. Žižek door marxistische en psychoanalytische denkers. En waar Achterhuis bedachtzaam formuleert, vliegen bij Žižek de klodders speeksel van de lippen.

Verschillend lijken ze ook te staan tegenover de vraag of we het kapitalisme überhaupt moeten willen begraven. Achterhuis betreurt dat ‘de suggestie wordt gewekt dat wanneer we allemaal overboord springen, het nieuwe vaartuig Utopia al klaarligt. […] Deze vage boodschap lijkt me levensgevaarlijk. […] Ik ontken niet dat het schip van onze samenleving averij heeft opgelopen. Maar laten we het proberen te repareren terwijl het vaart.’ Žižek vindt dat soort reformisme kansloos: ‘al deze pogingen […] stuiten vroeg of laat op het reële van het antagonisme tussen de twee dimensies: het kapitalistische beest ontsnapt telkens opnieuw aan de welwillende sociale regulering.’ Hij gaat zelfs nog verder en stelt met de Franse filosoof Alain Badiou ‘dat de vijand vandaag niet Empire of Kapitaal heet. Hij heet democratie’. Juist de aanname dat we alleen met democratische procedures het kapitalisme kunnen indammen, laat de kapitalistische machtsverhoudingen intact.

Moeten we nu met Achterhuis blijven sleutelen aan een systeem waar zelfs de best ingewijde technici – de economen – geen grip op lijken te hebben? Of moeten we met Žižek niet alleen buiten het kapitalistische maar zelfs buiten het democratische kader proberen te denken? Misschien moeten we eerst eens steekproefsgewijs hun analyses zelf analyseren. Laten we daarbij in ons achterhoofd houden dat Žižek zich beperkt tot het jaar 2011 en dat Achterhuis’ boek een bewerking is van lezingen die hij gaf en gesprekken die hij voerde met journalist Peter Henk Steenhuis in de periode dat hij Denker des Vaderlands was, van 2011 tot april 2013.

Droom

Neem de crisis van de financiële instellingen. Achterhuis wijst op de actualiteit van Marx: we moeten ons realiseren dat geld geen middel is dat we naar ons eigen inzicht en wensen kunnen gebruiken, maar dat het ons in zijn greep heeft gekregen. Vervolgens verwerpt hij echter Marx’ oplossing, de socialisering van de productiemiddelen, vanwege het inherente utopisme. In plaats daarvan laat hij zich instemmend uit over voorstellen om ‘het financiële bankieren’ en het ‘normale bankieren met spaargeld’ te scheiden. Later vestigt hij zijn hoop ook op ‘het idee van de Verenigde Staten van Europa (…) Een droom die ons de weg uit de crisis laat zien’. Een opmerkelijke analyse: Marx is te utopisch, laten we liever vertrouwen op een droom. Achterhuis verdedigt zich door te stellen dat we met de utopie ook haar tegendeel ten grave moeten dragen: ‘De problemen waar wij wereldwijd voor staan, zijn te ernstig om ze door de bril van de dystopie te vervormen. Europa was niet het paradijs, maar we moeten het niet laten ontaarden in een populistische nachtmerrie.’ En het gevaar dan dat Europa verandert in een technocratische nachtmerrie? Achterhuis lijkt dat niet te zien. Zo plaatst hij met Machiavelli in zijn achterhoofd de technocraat Monti in de Romeinse traditie dictators in crisissituaties tijdelijk de macht te geven, om zo een van de nadelen van democratie – trage besluitvorming – te omzeilen.

Žižek daarentegen vreest ‘cafeïnevrije democratie’. We mogen kiezen wat we willen, zolang we maar kiezen wat de experts ons hebben aangeraden. Hij stelt dan ook dat we niet verbaasd moeten zijn dat populisme, vreemdelingenhaat en rechts-extremisme floreren. Als voorbeelden van de ‘duistere destructieve dromen’ uit het jaar 2011 noemt hij die van de Noor Breivik, de Griekse Gouden Dageraadbeweging, de Hongaarse rechts-populistische regering, de Amerikaanse Teaparty en onze eigen Geert Wilders. Zijn conclusie: ‘Het zich vastklampen aan etnische identiteit dient als een schild tegen het traumatische feit dat we in een maalstroom van ondoorzichtige financiële transacties zitten.’ Utopiekenner Achterhuis daarentegen bespeurt in de Tea Party, Breivik en de PVV vooral de invloed van de kapitalistische utopie van de Russisch-Amerikaanse filosofe Ayn Rand, ‘de enige denker van wie Breivik twee boeken vermeldt in zijn manifest ’. Achterhuis merkt overigens direct op dat Breivik haar naam misbruikt.

Grove grappen

Toch lijken de verschillen tussen de twee denkers uiteindelijk vooral in hun denkstijlen te zitten. Met veel theoretisch geweld, grote stappen, grove grappen en door hun brille nog altijd elitaire verwijzingen naar de populaire cultuur komt Žižek steeds weer tot de conclusie dat de zaken precies tegengesteld zijn aan wat wij altijd dachten. Rustig, gedetailleerd, ernstig en erudiet zet Achterhuis voortdurend aan tot tegendenken – tegen de communis opinio en tegen het eigen gestolde denken. Hun eigenlijke boodschap stemt overeen: wees kritisch, want alles ligt gecompliceerder dan het lijkt.

Zo wordt langzaam duidelijk dat de vraag of we moeten kiezen tussen doormodderen met het kapitalisme of het systeem begraven, de crisis alleen maar vergroot. Die vraagt bevestigt namelijk alleen maar het primaat van de economie, waar we juist vanaf moeten. Want, zegt Žižek, dat ‘berooft […] de grote meerderheid van iedere zinvolle cognitieve oriëntatie.’ Achterhuis vat een soortgelijke gedachte in Hannah Arendts termen: arbeiden – solitair consumptiegoederen vergaren, je welvaart vergroten – heeft de overhand gekregen op politiek handelen – in wisselwerking met anderen in de publieke ruimte je eigen karakter verwerkelijken.

Voor beide denkers kan de verandering dan ook niet alleen van de professionele politici komen. Burgers zullen zelf aan de slag moeten. Tegelijk benadrukken ze dat soloacties weinig kans van slagen hebben. ‘De sleutel tot werkelijke vrijheid ligt eerder in het netwerk van sociale relaties’, schrijft Žižek. Achterhuis leent van politicoloog Pieter Hilhorst de term ‘samenredzaamheid’. Hij geeft als voorbeeld groepen burgers die hun eigen energie opwekken. ‘Wanneer we als individuen reageren, zal het te weinig zijn. Maar wanneer we als gemeenschappen reageren, kan het weleens precies genoeg en precies op tijd zijn.’ Zo lijken beiden uiteindelijk uit te komen op een wat suffig, CDA-/communitaristisch pleidooi voor herwaardering van het maatschappelijk middenveld. Maar, verdedigt Achterhuis zich zelf al: anders dan bij het CDA gaat het hier om de ‘strijdbare variant’. Misschien moeten we, met publieke intellectuelen als Achterhuis en Žižek als medestrijders, deze variant maar het voordeel van de twijfel geven.

Auteur Maarten Meester