Hoewel mijn hart uitgaat naar mensen die zich inzetten voor natuur en biodiversiteit, heeft mijn hoofd moeite met de juridische route, waarbij ze rivieren en bergen willen uitroepen tot rechtspersonen.
‘Het bestaansrecht van de Whanganui-rivier in Nieuw-Zeeland is juridisch al verankerd,’ juichen sommigen. ‘Dat moeten wij ook voor de Noordzee zien te bewerkstelligen!’ Alles wat helpt om de verwoesting van de natuur tegen te gaan is mooi meegenomen, maar filosofisch gezien ben ik niet gelukkig met dit vocabulaire.
‘Recht’ is een mensenwoord
‘Recht’ is een mensenwoord. We beschrijven er een praktijk mee van waarden die zijn neergeslagen in regels en wetten. Over de precieze verhouding tussen die regels en de onderliggende waarden bakkeleien we ondertussen aldoor – dat heet politiek.
De rechtsorde blijft vitaal doordat rechtspersonen onderling constant in gesprek gaan over die normen en waarden. Praten met de natuur is hooguit een metafoor; de natuur is onverschillig voor ons geklets. Hoe weten mensen die het op zich nemen om de stem van de platvis te vertegenwoordigen eigenlijk wat dat beest zou willen zeggen?
Dwing wettelijk vooral streng af dat wij mensen fatsoenlijk omgaan met al wat leeft. Maar stop met het inlijven van het niet-menselijke in onze orde. Laat het andere vooral het andere blijven.