Home ‘Stilte is een ervaring’

‘Stilte is een ervaring’

Door Anton de Wit op 29 juni 2011

‘Stilte is een ervaring’
Cover van 06-2011
06-2011 Filosofie magazine Lees het magazine

‘Als twee mensen elkaar verliefd aankijken, betekent de stilte iets heel anders dan wanneer ik besluit niet te reageren op een vraag die jij stelt’, zegt filosoof René ten Bos tegen Anton de Wit. Een zoektocht naar de betekenis van stilte.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Na het rinkelen van de deurbel valt een lange stilte. Even is het alsof er niemand thuis is, maar na een minuut of wat doet filosoof René ten Bos toch open. Hij verontschuldigt zich: hij heeft een pijnlijke jichtaanval gehad, en loopt daardoor wat moeilijk en traag. ‘Het is een ongevaarlijke erfelijke kwaal, maar wel erg vervelend.’
De hoogleraar filosofie aan de Radboud Universiteit Nijmegen oogt monter, maar bekent toch dat hij de afgelopen nacht maar amper heeft geslapen door de pijn. ‘Weet je wat me opviel? Dat het nooit echt stil is, ook ’s nachts niet. Je hoort geluid buiten. Het geruis van auto’s in de verte, een brommer die opstart, geroezemoes. Binnen hoor je de leidingen tikken. Je hoort plots je eigen maag borrelen. Stilte functioneert als een soort achtergrond waaruit geluiden naar voren kunnen komen. Zoals het zwart op een schilderij kan functioneren als een achtergrond waaruit beelden naar voren kunnen komen.’
Stilte en duisternis – ze lijken wel wat op elkaar, aldus Ten Bos. Maar er is toch een verschil. Je hebt oogleden om je ogen mee af te sluiten, en dan zie je helemaal niks. Om onze oren af te sluiten heb je hulpmiddelen nodig: je handen, een kussen, watten. Maar dan nog is het nooit volmaakt stil; je hoort je ademhaling, je hoort je bloed stromen, soms zelfs je hart kloppen. ‘Je kunt het donkerzwart hebben. Maar helemaal donkerstil? Dat komt nooit voor. Ga maar eens in de stiltecoupé in de trein zitten. Als de reizigers het stiltegebod al niet vrolijk negeren, dan hoor je altijd nog iedere tien minuten de conducteur door de intercom, die je voor de tigste keer uitlegt waar je heen gaat en waar je óók heen zou hebben kunnen gegaan. Ik heb eigenlijk nooit totale stilte meegemaakt, geloof ik. Wel herinner ik me dat ik in het zuiden van Venezuela in het Amazonewoud liep, toen ik plotseling een brul hoorde, vermoedelijk van een jaguar. Daarna was het zo stil als het maar kon zijn. Althans, in mijn beleving. In werkelijkheid ging het gegons van de insecten natuurlijk gewoon door. Nee, het is bijna nooit echt stil. Dat maakt stilte zo interessant.’

Zo interessant dat hij er een boek over schreef: Stilte, geste, stem (zie ook de bespreking in FM 2011/3). Het is een aftastend en essayistisch boek, en dat kan ook niet anders, meent Ten Bos. Want het onderwerp is zo paradoxaal dat het zich verzet tegen systematische studie. ‘Het is al vrij paradoxaal dat wij nu over stilte praten.’ Hij schrijft er daarom over zoals hij erover spreekt: vrij associërend, met onverwachte dwarsverbanden, en steeds dicht bij de eigen ervaring. ‘Ik sluit me aan bij wat Bataille schrijft over l’expérience intérieure. Je kunt het best beginnen met kijken hoe het bij jezelf zit. Ik weet namelijk helemaal niet hoe jij stilte ervaart. Sommige mensen vinden stilte heel vervelend, en andere mensen vinden die juist heel fijn.’
‘Ja, stilte is een ervaring. Want het is dan misschien nooit helemaal geluidvrij, toch kunnen we stilte ervaren. Als jij mij een vraag stelt en ik zeg niks terug, dan ervaar jij dat als stilte. Dat voelt dan als vervelend, gênant. Als je met een groep mensen bij elkaar bent, wordt een plotselinge stilte ook vaak als ongewenst ervaren. Dan is er altijd wel iemand die een kwinkslag zal maken om de stilte te doorbreken. Dat laat wel zien hoe moeilijk stilte is. Maar dat is niet altijd het geval. Soms kan stilte ook heel prettig zijn. Ik heb het daar met vrienden weleens over: mannen kunnen in een café gewoon in stilte voor zich uit staren, een biertje in de hand. Dan hebben ze het prima naar hun zin. Iets dat vrouwen nooit begrijpen.’
Mensen communiceren niet alleen met taal, maar ook met stilte, zo laat Ten Bos zien in Stilte, geste, stem. Want de ene stilte is de andere niet – ja, er is zelfs zoiets als een ‘semantiek van de stilte’, meent hij. ‘Stilte kan heel veel betekenissen hebben. Betekenis is niet gebonden aan geluid, zoals die ook niet gebonden is aan zichtbaarheid. Betekenis heeft dus diepere lagen dan wat zomaar zintuiglijk gegeven is. Als twee mensen elkaar verliefd aankijken, betekent de stilte iets heel anders dan wanneer ik besluit niet te reageren op een vraag die jij stelt. De stilte klinkt hetzelfde, maar betekent iets heel anders.’
Toch is stilte ook niet altijd een bewuste ervaring: de ervaring loopt vaak zelfs een beetje achter, constateert Ten Bos. ‘Ik zit op zomerse dagen graag achter in mijn tuin te lezen. Een van de vervelende dingen van zo’n mooie middenklassewijk als deze is dat andere mensen op aangename dagen niet net als ik een boek gaan lezen, maar gaan klussen. Ze beginnen te timmeren, ze beginnen te boren, hun kozijnen met een schuurmachine te bewerken. Ik erger me daar vaak aan. Maar dan doet het gekke zich voor: op een gegeven moment houdt het op. Dat besef je niet op dat moment, maar pas later: hé, het is weg! Je bent je er nauwelijks van bewust dat al die geluiden verdwijnen. Je draagt, met andere woorden, een heleboel geluid mee zonder dat je je daar bewust van bent. Ik denk dat hetzelfde ipso facto geldt voor stilte. Je draagt een heleboel stilte met je mee. Onbewust. En je merkt het pas als het al een tijdje stil is.’

Gekakel
Juist omdat stilte zo’n ongrijpbaar onderwerp is, hebben filosofen er altijd moeite mee gehad. ‘Aristoteles verbande de stilte uit de polis. In de stad heerst de taal. Daarbuiten niet. Daarbuiten leven dieren, en die zijn meestal stil – behalve als ze gestrest zijn. Dan gaan ze “vocaliseren” – een woord dat we nog steeds gebruiken wanneer een koe gaat loeien in het slachthuis. Maar dat is slechts een uiting van een gemoedstoestand; doorgaans is het dier stil. Stilte is bij Aristoteles dus het domein van het niet-politieke, van het niet-communicatieve. Het domein van het vreemde, het vrouwelijke, het dierlijke. Als daar al geluid is, dan is het emotioneel gekakel.’
Filosoferen, zo legt Ten Bos uit, gebeurde in het oude Griekenland altijd en plein public, midden in de drukte en het rumoer van Athene. Denk aan Socrates die op de marktpleinen en tijdens drinkgelagen zijn twistgesprekken aanging. ‘Hoewel er wel één prachtige dialoog is waarin Socrates na een avond stevig zuipen en discussiëren naar buiten gaat en daar in volledige stilte op een probleem gaat reflecteren. Als zijn vrienden de volgende ochtend met een kater wakker worden, zien ze Socrates nog steeds zo staan, in opperste concentratie.’
Stilte wordt hier duidelijk met concentratie geassocieerd, en gezien als een middel om hoger te reiken met onze gedachten. Maar dat is lange tijd een hoogst ongebruikelijk idee gebleven. Aristoteles’ neiging om de stilte buiten de menselijke gemeenschap te plaatsen bleef overheersen. Ten Bos: ‘Pas vele eeuwen later zie je dat stilte juist als iets waardevols wordt gezien. Dat die ruimte biedt voor reflectie en inkeer. Dat er pas echt iets met je gebeurt als je je terugtrekt uit het rumoer, je in stilte afzondert. Dat zie je sterk bij Augustinus. Vanaf die tijd wordt het intellectuele, het academische, vooral een kwestie van stilte. Veelzeggend is wat dat betreft dat lezen vroeger iets was dat men altijd hardop deed. De eerste mensen in de geschiedenis die in stilte gingen lezen, werden niet geloofd. Men geloofde niet dat ze echt aan het lezen waren, men dacht: die zitten gewoon een showtje op te voeren, ze kúnnen helemaal niet lezen.’

Concentratievermogen
‘Eigenlijk is dat ook helemaal niet zo’n gek idee. Want dat je in stilte leest wil allerminst zeggen dat je echt geconcentreerd bent. Ik merk dat bij mezelf: er hoeft maar iets in mijn leven gebeurd te zijn, of ik zweef weg met mijn gedachten. Nu heb ik meestal best een goed concentratievermogen. Toen ik vannacht wakker lag heb ik ook nog dertig, veertig bladzijden getikt. Maar toch: als ik in de trein een boek zit te lezen, dwaal ik vaak af, kijk ik naar buiten enzovoort. Dus ik kan me best voorstellen dat andere mensen als ze naar mij kijken denken: die vent zit helemaal niet echt te lezen. Het is gewoon een attitude om te verhinderen dat hij andere mensen in de ogen moet kijken. Hij heeft geen zin in een gesprek, hij wil de ruimte niet met ons delen. Het is een vervelende, arrogante kwast, die zich opsluit in zijn eigen wereld. Bah.’
‘Mijn collega en vriend Henk Oosterling zegt weleens: het feit dat mensen de openbare ruimte niet meer kunnen delen is de grootste oorzaak van angst. We kruipen in een schulp, we verschuilen ons achter een boek of onder een koptelefoon. Mijn zoon loopt ook de hele dag met van die dopjes in zijn oren. Als hij communicabel is, doet hij één oortje uit, maar het andere blijft er gewoon in. Hij blijft altijd gedeeltelijk in zijn eigen ruimte.
Zo bewegen veel mensen zich voort in een auditieve cocon, die bescherming biedt tegen de boze buitenwereld. Samen een ruimte delen – of beter gezegd: samen een stilte delen – maakt ons kwetsbaar. Ten Bos wijst op de twee minuten stilte die we jaarlijks bij de Dodenherdenking van 4 mei in acht nemen. ‘Als iemand die stilte doorbreekt, leidt dat altijd tot ophef. Dat merkten we dit jaar, toen Gretta Duisenberg tijdens de Dodenherdenking luid ging telefoneren in een restaurant. Maar nog duidelijker zag je dat vorig jaar, met die schreeuwende man op de Dam. Hij doorbrak de stilte, en meteen brak er paniek uit, eigenlijk om niks. Vergelijk dat eens met dat schietincident laatst in Alphen aan den Rijn. Iemand begon te schieten in het winkelcentrum, maar daar brak aanvankelijk helemaal geen paniek uit. Hoe kan dat? Ik denk dat het alles met geluid te maken heeft. In zo’n overdekt winkelcentrum hangen overal boxen waaruit subtiele muziek klinkt, je hoort overal geroezemoes. Daardoor is iedereen alleen maar met z’n eigen hedonistische ik bezig. En heeft men het ook minder snel in de gaten wanneer er iets aan de hand is. De stilte zoals die op de Dodenherdenking op de Dam in acht wordt genomen, maakt mensen meer opmerkzaam, en dus ook kwetsbaar. Een gezamenlijke stilte vormt mensen meteen om tot een gemeenschap. Als we stil zijn, horen we allemaal hetzelfde.’