Home Sterven, hoe zou ik dat doen?

Sterven, hoe zou ik dat doen?

Door Bert Keizer op 18 mei 2016

Cover van 06-2016
06-2016 Filosofie magazine Lees het magazine

René Gude is ruim een jaar geleden overleden. Bert Keizer – filosoof en arts bij de levenseindekliniek – stelt zichzelf de vraag: ‘Kan ik dat ook straks, goed sterven?’

Pieter Steinz, Laura Maaskant, Ivan Wolffers, Thé Lau, Albert de Lange en René Gude spreken/spraken publiekelijk over hun naderende dood. De laatste drie hebben ons inmiddels duidelijk gemaakt waar zij het steeds over hadden door zelf te sterven. Waarmee we meteen in het hart van het probleem staan – ik bedoel de vraag hoe je om moet gaan met het feit dat je er straks niet meer bent.

Er bestaat een flauw filosofisch antwoord op deze vraag: je hoeft helemaal niet om te gaan met je naderende afwezigheid, want als het eenmaal zover is, dan ben jij er niet meer.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

René Gude heeft er vele malen op gewezen dat hij de ontkenning van de naderende Dood beschouwde als een ernstig misverstand. De Dood zal zich er niks van aantrekken, dat op de eerste plaats, maar belangrijker is dat zo’n ontkenning verlegenheid schept, ongemak en zelfs een gevoel van verlating bij de geliefden die om je heen staan. Want die moeten namelijk wél omgaan met jouw naderende afwezigheid, om de lullige reden dat zij er nog steeds zullen zijn als jij er straks niet meer bent.

Omdat het over een publieke zaak gaat, moet ik allereerst duidelijk maken dat ik van de genoemde mensen Ivan Wolffers, Laura Maaskant en Pieter Steinz wel heb ontmoet, maar zij zijn geen persoonlijke vrienden. Thé Lau ken ik niet persoonlijk en Albert de Lange heb ik één keer iets toegeroepen over de telefoon tijdens een radio-uitzending. René Gude was wel een persoonlijke vriend.

Ik schrijf dit dus als een krantenlezer, tv-kijker, en ik denk bij al hun ellende voornamelijk één ding: hoe zou ik dat doen? Hun publieke sterven vervult mij dus enigszins met ongemak, omdat ik denk: kan ik dat ook straks? Je zou jezelf deze vraag niet stellen na een sterfbed in eigen kring, maar na een publiek sterfbed ligt die vraag naar het gehalte van je eigen stervenskunst ineens op straat, want iedereen weet hoe die anderen het deden.

En ik vraag me af: moet ik het ook zo flink doen straks? Gaan familieleden zeggen: Kijk eens naar Laura, René, Ivan, Pieter, Albert en Thé, die namen heus geen chemo, preisap, bestraling, bloesemthee of modderbaden – nee, die ‘keken het beest recht in de bek’, zoals René Gude zei bij De Wereld Draait Door.

Gevarenzone

Meestal denk ik: straks zien we wel. Maar wanneer is ‘straks’? Ik ben nu 69 en de vraag is of ik nog net buiten of al ruim binnen de gevarenzone zit.
Leeftijd is trouwens wel van groot belang. Een opvallend aspect aan het groepje waar ik het over heb, is dat ze allemaal voor hun tijd gaan. Laura Maaskant is daarvan wel het meest pijnlijke voorbeeld; zij is nu 22. Maar ook de anderen ervaren hun sterven als ontijdig, vandaar dat ze de aandacht opeisen en ook krijgen.

Ik denk niet dat de teloorgang van een tachtigplusser de algemene lof en bewondering zou krijgen die naar deze ontijdig stervenden uitgaat. Waarom eigenlijk niet? Nou ja, omdat je bij iemand van 85 op goede gronden kunt zeggen: Ja, wat dacht u nou eigenlijk?

Gedeelde smart

Een heel andere vraag over het publieke sterven is: waarom doen ze het publiek? Ik denk dat het om een troostende vorm van aandacht gaat. Gedeelde smart. Behalve Laura Maaskant waren ze allemaal al geschoolde aandachtvragers voordat ze door hun ziekte werden getroffen. Ze gingen door met hun werk, maar nu onder heel bizarre omstandigheden.

Ik geloof dat hun sterven in zeker opzicht draaglijker wordt omdat er zoveel mensen bij zijn, veel meer mensen dan ze ooit in hun armen zouden kunnen sluiten. Die publieke aandacht zal ook zijn nadeel hebben, want geliefden kunnen niet helemaal buiten beeld blijven, en zij zullen misschien het tegenovergestelde van troost ervaren bij de nationaal beleden pijn van hun zieke. Je praat immers heel anders tegen je man, je vrouw, je kind, of je broer dan je doet tegen de krant of de camera.

Van de anderen weet ik dat natuurlijk niet, maar in het geval van René Gude vond ik de publieke aandacht geen cadeau voor mij als persoonlijke vriend. Integendeel. Soms stond er zo veel aandacht om hem heen, Aandacht met een zeer grote A, dat ik mezelf een beetje als een sukkel beschouwde die zo nodig zijn kruimeltje aandacht kwijt moest, terwijl René hele bergen kreeg vanuit de media.

Morfine

Een heel andere kwestie is of het leven in het zicht van de dood René zo goed lukte vanwege filosofie. Ik denk het niet, en ik zal dat moeten uitleggen.

Goed sterven, nou ja, draaglijk sterven, is alleen mogelijk als anderen je vasthouden in je nood. Wie omringd door liefde, genegenheid, trouw en als het kan alsjeblieft ook een beetje humor zijn laatste gang gaat, diens sterven is eigenlijk al voor negentig procent goed geregeld. Als je dan ook nog een dokter treft die niet bang is voor een beetje morfine, dan kon je weleens heel mooi de kist in glijden. Maar wat ik nu zeg is meer een kwestie van de allerlaatste levensweken.

Vrouw, man, kinderen, vrienden, familieleden, die kunnen je wel een paar weken, maar niet gedurende vele maanden of zelfs jaren ronddragen op weg naar het graf. De groep levenden over wie we het hier hebben, vormt een uitzondering in die zin dat ze hun dag moeten zien door te komen, niet met de normale wegdrukbare sterfelijkheid waarmee je gewoon naar Albert Heijn fietst. Nee, zij hebben een veel scherpere aanzegging gekregen, die elk bezoek aan Albert Heijn belachelijk dreigt te maken.

Graf

Hierop is maar één reactie mogelijk, en dat is wegkijken. La Rochefoucauld zei het al: ‘Je kunt de zon en de dood niet recht in het gelaat kijken.’ René gebruikte voor die gedachte het beeld van de roeiboot: je beweegt achteruit richting graf, maar je houdt je blik gericht op het leven. Het gaat om een vorm van wegkijken, en om dat te kunnen heb je een bezigheid nodig.

Die bezigheid kan van alles zijn, dus ook filosofie, maar ik geloof niet dat filosofie de enige of zelfs de beste methode is om weg te kijken. Richard Rorty zei over zijn stervensfase dat hij in die periode de meeste vreugde beleefde aan poëzie.

Ik liep een keer als SCEN-arts binnen bij een terminale man die zijn laatste weken doorbracht met het bouwen van een razend ingewikkeld model van een prachtige Amerikaanse truck. Het was een groot ding, met duizenden stukjes. Zijn dochter moest het fijne priegelwerk doen, want hij had geen gevoel meer in zijn vingers na de chemo. Samen hadden ze het erg naar hun zin. ‘Anders zitten we elkaar maar aan te staren’, legde hij uit.

Laura Maaskant ging, nadat ze haar boek had geschreven, weer groente snijden in de keuken van een restaurant. Thé Lau bleef muziek maken. Ivan Wolffers schrijft verder over gezondheidsproblematiek. En Pieter Steinz schrijft over wat zijn favoriete schrijvers hem vertellen over zijn ziekte ALS. Albert de Lange schreef over zijn darmkanker. En René filosofeerde met een nieuwe gedrevenheid over de situatie waarin hij zich bevond.

Wat we zien is dat het uitgerekte sterven, het maandenlange leven met een aangekondigde dood, alleen maar haalbaar is als je iets anders te doen hebt dan staren naar het graf. Dat andere kan literatuur zijn, poëzie, groente snijden, modelbouw, muziek maken, muziek luisteren of filosofie, maar je kunt geen van deze bezigheden aanbevelen als de beste, laat staan de enige methode.

Ik weet dat René gezegend was met een enorme liefde voor filosofie, maar dat het juist deze geestelijke discipline was die hem hielp om weg te kijken van de dood is volgens mij toevallig, want anderen doen precies hetzelfde, maar dan met literatuur, muziek, modelbouw of groente snijden.

Maar afgezien van het wegkijken kom ik graag terug op het allerbelangrijkste aspect van een sterfbed: omringd zijn door mensen die van je houden, met wie je het geluk hebt dat je tot een gedeeld verdriet komt.

Enigszins tegenstrijdig is dat precies wat René overkwam toen hij een keer voor de camera sprak alsof hij daar met een geliefde zat – dat wil zeggen, niet met Descartes maar met zijn hart op de tong. En meteen ging het mis, of juist heel goed. Het was zijn afscheid van De Wereld Draait Door. Hij sprak over zijn gestaag verslechterende toestand. En wat er toen gebeurde stak dwars door elke vorm van wegkijken heen: hij viel stil en begon te huilen.

Ik schrok daarvan en dacht: zo erg is het dus, de dood.