Home Stadsberichten: Mechelse herinneringen in de herfst

Stadsberichten: Mechelse herinneringen in de herfst

Door Ann Meskens op 25 oktober 2006

09-2006 Filosofie magazine Lees het magazine

Een avondwandelingetje in Mechelen, ergens in de herfst. Aan de overkant van de straat loopt een vrouw. Ik wéét dat ze twintig jaar dood is, en toch herken ik haar. Waarom komt de herinnering aan haar nu boven? Waarom houdt de herinnering geen rekening met wat je zelf graag wilt vergeten of bewaren?

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Hoe er op dit uur al iets van donkerte door de lucht zeilt.
Er zijn neergelaten winkelluiken en er is opzichtig reclamelicht maar in de atmosfeer sliert een zinnenprikkelend najaarsrillen. Ook in het stadscentrum ruik je bij schemering de herfst, scherp en kruidig. In de koelte die door de kleding trekt, schuilt zelfs iets van plattelandskoelte. Niet dat ik de buitenwereld daadwerkelijk becommentarieer onderweg naar de buurtsupermarkt. In mijn hoofd zit slechts een doordeweeks boodschappenlijstje: brood, koffie, appels, melk, kaas, tomaten en laat ik de vuilniszakken niet nogmaals vergeten.

Dan zie ik haar plotseling in mijn ooghoek lopen, daar aan de overkant van de straat. Een elegante vrouw van vijftig op weg naar ergens. Mijn blik rukt achter haar aan en ikzelf volg. In één tel bemerk ik de lichte tred die haar zo eigen is, de sjaal herken ik amper een ogenblik later, en als ik in een derde tel ook dat vertrouwde gebaar opmerk, staat mijn hart benauwend stil. De tijd zweeft even door de straat voor hij opnieuw de grond raakt. Het schuinsvallend najaarslicht tekent de beweging scherp af zodat het gebaar een moment in de lucht hangt. Een. Twee. Drie. Bij vier zit de tijd weer aan de grond. Ik wéét dat ze al twintig jaar dood is, ik beséf dat zij uit elk stadsbeeld verdween, en toch luchtspiegelt ze zich nog altijd.

Zó loopt een mens nog monter buiten op straat, zo loopt hij de binnensteden van zichzelf in. Zo is hij nog onderweg naar een toekomstig doel, zo zit hij verstrikt in een intiem gevoelsparcours dat bovenal vroeger oproept, tot in de vroegste kindertijd. Toegegeven, er is de geur van de herfst die misschien nog meer dan het parfum van andere seizoenen alle eerdere herfsten in herinnering brengt. Maar ook in het midden van de zomer kan één stom detail op straat genoeg zijn om iemand zonder pardon van de rechte weg en van de rechte tijdslijn te slingeren. Daar dwaalt hij rond, tussen gisteren en vandaag, tussen ziel en lijf, tussen geheugen en gevoel, onderweg waarheen? Waar is dat hier en nu en de weg naar de winkel? Ons precieze pad wordt bovenal gedwarsboomd door betekenis en associatie en tussen dag en nacht raakt men nog iets makelijker de weg kwijt door een veelheid aan verleden. Herinnering is als een hond die gaat liggen waar hij wil, schreef Cees Nooteboom ergens. Bedoelde hij hiermee ook een nooit af te richten straathond die een mens af en toe naar de keel grijpt?

Raak als wandelaar maar in rechte lijn bij een triviaal supermarktje. Het boodschappenlijstje is inmiddels onherroepelijk uit mijn hoofd gewist. Wat blijkbaar nooit vergeten raakt, is het herkenbare van een seizoen of een geliefd gebaar. Er is nog zoveel meer. Een rist pianoklanken uit een voorbijrijdende auto. Hoor, Keith Jarreth, de onmetelijke kracht ervan en souvenir van diep geluk. Een voordeur die je onderweg achteloos voorbijgaat. Kijk, diezelfde naam bij de bel. Is het aanstormende gevoel van weleer voorgoed gewist of bleef het toch nog ergens bewaard?

Het geheugen dat als een kroniek jouw eigen leven behelst, noemt men in de psychologie, het autobiografische geheugen. Het is, zeg maar, de plek waar al datgene thuishoort wat wij onze herinnering noemen, de hele rits aan persoonlijke lotgevallen. Het is geen ordelijke goed verlichte archiefkast die veilig onze herinneringen bewaart tot wij ze weer oproepen, zo waarschuwt de Nederlandse psycholoog Douwe Draaisma. Moeten we het eerder beschouwen als een ongeordende donkere rommelkast waaruit geregeld spullen tuimelen? Dat beeld lijkt dan weer erg willekeurig. Hoe wij ons tot deze autobiografische opbergkast verhouden, is een moeilijke vraag, daarbij lijkt het korte- of langetermijngeheugen kinderspel. Geen significante metafoor of strenge meting lijkt hier geschikt.
 
Waarom weten we bijna niets meer van toen we nog erg klein waren? Waarom houdt herinnering geen rekening met wat je zelf graag wil vergeten of bewaren? Waarom kiest het zijn momenten zonder ons te raadplegen of het wel uitkomt? Waarom raken mensen met hersenbeschadigingen soms overspoeld door herinneringen? Waarom vallen anderen in een zwart gat door het ergste geheugenverlies? Waarom neemt de smaak of de geur zo’n vreemde plaats in bij het oproepen van herinnering? Waarom kan één gebaar ons op straat overvallen en herinnering wakker slagen, net als we gedachteloos op weg zijn naar de supermarkt?
Het zijn maar enkele vragen van de Nederlandse psycholoog Douwe Draaisma, de Engelse neuroloog Oliver Sachs en een vraag van mezelf. Enige jaren terug verscheen van Draaisma een succesvol boek over everydag memory, over de manier waarop ons geheugen in natuurlijke omstandigheden te werk gaat. De titel Waarom het leven sneller gaat als je ouder wordt is één van de fascinerende vragen uit het boek. Draaisma constateerde in verhalende essays hoe buitengewoon boeiend dat gewone geheugen haar gangen gaat. Geur en herinnering, het register van de dag van gister, waarom herinneren we ons voorwaarts en niet achterwaarts? Zijn verhalen deden denken aan een eerder succesvol boek van Oliver Sachs over zijn ervaringen met de buitengewone aspecten van het geheugen. De titel van dit boek uit 1985 De man die zijn vrouw voor een hoed hield verwees naar een van zijn hersenletselpatiënten. Sachs liet in neurologische casestudies bij herhaling zien dat wat zich bij deze mensen buitensporig toonde, eveneens in het gewone leven gold, ook in casu de spectaculaire letsels die herinnering betroffen. Zo is het eveneens een boek over everydag memory.

Zowel Draaisma als Sachs constateren dat de gebruikte metaforen voor het geheugen dikwijls ongeschikt zijn, zeker als we over het meest menselijke geheugen praten, ons eigen biografische. De beschreven wastablet bij de Grieken, de Middeleeuwse perkamentrol, zelfs een hedendaagser beeld zoals een computer roepen meer misvattingen dan verstaan op. De meeste metaforen doen bijvoorbeeld vergeten, zo zei Draaisma in een lezing, dat het vergeten zelf vanaf het begin door herinneringen gemengd zit als gist door deeg en het herinneren fundamenteel mee bepaalt. Sachs riep al in de inleiding van zijn boek uit dat het ons aan voorbeelden, beeldspraken en mythen ontbreekt: ‘Wat een feiten! Wat een fabels! Waarmee zullen we ze vergelijken?’. Een poëtische metafoor zoals de hond van Nooteboom toont dan tenminste op treffende wijze iets van de ongezeglijkheid van het geheugen. Welke taal moet je verkiezen als je wil praten over dat wonderlijke samengaan van wat uiteindelijk in herinnering resulteert, het diepste zijn van de mens zelf en de wereld die hij bewoont. Neem bijvoorbeeld slechts wat we in onze herinneringen zien, de loop van iemand, zijn kleding, een typisch gebaar. Visuele perceptie is in de tegenwoordige tijd al een gecompliceerd iets, een visueel beeld van jaren terug dat in een flits voor iemands geestesoog verschijnt, hoe benader je dat?
In de nog jonge wereld van de psychologie waarin men onze wonderlijke psyche al snel bij voorkeur in meetbare experimenten onderzocht, zweeg men makkelijk over het autobiografische geheugen. Wat speelt er allemaal mee, welke wetten heersen er? Hoe test je op klaarlichte dag in een saaie zaal de individuele herinnering van een honderdtal mensen? De aanleidingen zijn vaak zo toevallig en hoogstpersoonlijk, de associaties dikwijls terloops en onverwacht. Ik alleen werd vanavond in deze straat verrast door die ene herinnering.

Misschien moet men hierover in proustiaans proza schrijven? Intussen raak ik hier buiten op straat slechts verward in mijn eigen herinnering aan teksten over herinnering. Had ik trouwens mijn winkellijstje maar als geheugensteuntje op papier genoteerd. Moet ik straks thuis een schrijver als Proust herlezen, een neuroloog als Antonio Damasio of een wetenschapper als Matt Ridley? Noem ze alle drie maar filosoof. Met elke invalshoek van hen worden er duizelingwekkende verbanden zichtbaar tussen ziel, hersenen, geest, genen, geur, smaak, taal, identiteit, gevoel, associaties, betekenis… Je zou de verschillende teksten over elkaar moeten leggen, speuren naar de overlappingen, misschien dat er iets oplicht van mijn eigen persoonlijke herinneringcircuit?
Wist u bijvoorbeeld dat gestrenge moleculaire biologen in moderne versies van de Pavlov-experimenten nauwlettend fruitvliegjes in het oog houden? Eerst krijgen die een vleugje sterk geurend iets toegediend en vervolgens een elektrisch schokje. Wat blijkt? Dat zelfs deze vliegjes het verband kunnen leggen tussen geuren en schokken, en meer, dat ze dit verband in hun herinneringen kunnen opslaan. Een bepaalde set genen speelt hierbij een essentiële rol. Verder bleek dat eenzelfde set genen bij alle dieren in gebruik was, waaronder de mens. Dat laatste feit veroorzaakte wat opschudding, zelfs bij gestrenge moleculaire biologen.

Betekent dit dat wij niet veel meer zijn dan honden of fruitvliegjes en dat zelfs een indrukwekkend gegeven als herinnering ons niet boven de dieren verheft? Natuurlijk niet – al tilt dit het bestaan van de fruitvliegjes wel wat op. De wetenschapper Matt Ridley brengt in Wat ons mens maakt met nog meer voorbeelden verslag uit van hoe de genen de hersenen vormen en ze geschikt maken voor het absorberen van ervaring. Hij toont aan dat een verheldering vanuit de genen niet de zoveelste reductionistische verklaring uit de wetenschap moet zijn, zolang men die genen zelf maar niet reductionistisch opvat.

Het zou dom zijn te kiezen tussen deze of gene verheldering. Dat ofwél Prousts fijnzinnig introspectief verslag over de smaak van een theekoekje betekenis heeft ofwél de laboratoriumwaarheid van een opgeschrikt fruitvliegje zou gelden. Het is een valse dichotomie. Ik wil beide verklaringen om te begrijpen wat mij op een herfstige avond als mens overrompelde.

Of de meest wetenschappelijke verklaring de herinnering aan een dierbare geliefde zou onttoveren? Antonio Damasio zou wellicht ontkennend antwoorden. Volgens hem zou ons bewustzijn alle verklaring overleven, net zoals rozengeur nog even lekker ruikt wanneer de molecuulstructuur bekend is. In zijn boeken begeeft hij zich onverschrokken op zowel filosofisch, psychologisch als neurologisch gebied en gaat op zoek naar nieuwe begrippen. Als hij maar dichter bij de verheldering komt. Bij elk boek zijn er neurologen, psychologen of filosofen die hem terug binnen de lijnen fluiten.

Ook Douwe Draaisma beperkt zich liever niet tot één vakgebied. Psychologische methoden definiëren vaak de grenzen van wat zich laat onderzoeken, zegt hij in de inleiding van zijn boek over het autobiografische geheugen; het experiment, de enquête, een meting. ‘Met wat daarbuiten ligt worden we liever niet lastiggevallen. Het past niet bij ons soort onderzoek. Dit is de reflex.’ In Waarom het leven sneller gaat als je ouder wordt laat hij evengoed filosofen, biologen, schrijvers en gewone individuele mensen aan het woord om bewust tegen die reflex in te gaan.

Misschien laat Oliver Sachs zich ook daarom én natuurvorser én arts noemen. In De man die zijn vrouw voor een hoed hield bedrijft hij een soort van romantische wetenschap. Psychologische termen als uitval of overmaat zeggen volgens hem niet genoeg over elke mens met zijn innerlijke landschappen en hersenen als een betoverend weefgetouw.

Wat is herinnering?
Het ligt kennelijk tussen heden en verleden en toekomst in. Tussen feitelijkheid, verlangen of vrees, en verwachting, tussen neuronen en neurotransmitters, tussen de uitval van het geheugen en de overmaat. Het lijkt er trouwens sterk op dat herinnering met name vooral het onderweg is.
Wat weet ik binnen twintig jaar nog van een avondwandelingetje op een doordeweekse dag op weg naar de winkel? Blijft er iets over van de geur en de koelte van deze herfst, het opgeschrikt worden door een voorbijganger, het overdenken van wat herinnering zou kunnen zijn? En wat behoudt u? ‘Op dit moment wordt er ergens in uw hersenen een gen ingeschakeld,’ schrijft Matt Ridley in zijn boek, ‘zodat een serie eiwitten aan het werk kan om de synapsen tussen de hersencellen zodanig aan te passen dat u misschien wel voor altijd het lezen van deze tekst in verband zult brengen met de geur van koffie die vanuit de keuken uw kamer binnendrijft.’

Ann Meskens