Home Stadsberichten: het nazomerreisverlangen in de straten van Mechelen
Reizen

Stadsberichten: het nazomerreisverlangen in de straten van Mechelen

Door Ann Meskens op 21 augustus 2006

07-2006 Filosofie magazine Lees het magazine

Nazomer. Met enige weemoed keren we terug van vakantie, velen van ons zouden het liefste morgen weer willen vertrekken. Maar waarom die drang om te reizen? Goethe en Montaigne als oervoorbeelden van de moderne nomade.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Ik wandel.
Mijn stad blijft in grote lijnen diezelfde, zij zorgt voor de grondtoon, de mensen die haar belopen niet, zij brengen er variatie in aan. Het onderscheid ligt in dag en nacht, ochtend en avond, week en weekend, maar evengoed maken de seizoenen verschil.

Het zijn de nadagen van de zomer, hij kantelt bijna in de herfst. Nog even, en de studenten fietsen opnieuw door de stad, met achter op de fiets giechelende meisjes met de boeken tegen de buik geklemd – het is de jonge, hippe, luidruchtige variant. Voor korte tijd zijn ze nog ingewisseld door vakantiegangers die met licht opgewekte tred door de straatjes kuieren. Het zijn vooral Chinese toeristen die, ongeacht Armanipak en Vuittontasjes, toch de toon van verre reizen aangeven. Een opengeklapte rode paraplu gidst hen in de nog warme middagzon van de ene bezienswaardigheid naar de andere. Volwassen mensen die braaf twee aan twee in de pas lopen, en hoor: ze giechelen evengoed.

Ik benijd hen. De nazomer ligt op mij als een te zware deken. Ik heb de indruk dat ik stik, maar meer nog door de verveling van mijn kleine stad. Al was ze in Bourgondische tijden interessant, en valt er nog een en ander te bezichtigen, in deze dagen komt ze me versleten voor, provinciaals en benauwd. Ik zie haar slechts in verschenen kleur.

De vakantiemaanden zijn bijna voorbij, haast iedereen is terug, en ik lijd daarom nog heftiger aan reisverlangen, ik raakte deze zomer de stad nauwelijks uit. Was ik maar in Beijing of nog liever in Sjanghai. De opwinding om het nieuwe en de ontroering om het oude. Ik wil weg: waarheen dan ook!
‘Hoe was jouw vakantie?’ ‘Waarheen gingen jullie?’ Verhalen van verlies, diefstal en ontbering. De meesten onder hen vertrekken, als het kon, onmiddellijk opnieuw. Wat is het? Is het bovenal verlangen naar een zee van tijd?

Zo lang men in mijn vertrouwde binnenstad de stoelen en tafels van dit terras niet binnenzet, blijft het zomer, houd ik me voor. En ik droom van rijke Russen uit negentiende-eeuwse romans die Moskou ontvluchtten en, wanneer ze de zomer niet doorbrachten op hun afgelegen landgoed tot ver in de herfst, in Europa rondreisden. Londen, Nice, Parijs! Stond ik nu maar in de Rue du Bac, twijfelend of ik richting Saint-Germain zou wandelen, of opnieuw de Seine over, het Louvre voorbij, naar de Rue Vivienne, koffie drinken in de passage, het zal er koeler zijn. Desondanks vluchten alle bevoorrechte Parijzenaars, en dat zijn er veel, minstens tot einde augustus hun prachtstad uit, zo wordt gezegd. Ze lachen om toeristen die in de vuile zomerhitte hun stad bezoeken. Waarheen reisden zij dit jaar? Ook toerisme is modieus. Vertrokken ze nog via de Gare Montparnasse naar mondaine Franse badplaatsen? Ze trokken wellicht naar Turkije, Cuba of Nieuw-Zeeland. Wie tickets kocht voor Libanon heeft zich vergist.

Een nog volmaakt blauwe lucht spant zich boven mij; ik zit zonder werkdruk op dit caféterrasje en kijk uit op een fraaie markt, een boek rust op mijn schoot, Benjamins Stadsgezichten, en voor me op het tafeltje ligt Reis naar Italië van Montaigne. Ik heb een zee van tijd. En toch. Ik zucht en verlang. Zo wil ik op zwierige toon ‘Un vin blanc’ bestellen, ‘s’il vous plait!’ maar de cafébaas begroet me amicaal, noemt mijn naam, en vraagt me hoe het met het schrijven gaat. ‘Pas mal’, antwoord ik berustend en duik in Stadsgezichten, toch woorden die andere steden verhalen. In de jaren twintig van de vorige eeuw bezocht de Duitse filosoof Walter Benjamin Napels, Moskou en natuurlijk Parijs. ‘Van alle steden is er niet een, die inniger met boeken verbonden is dan Parijs.’ Ach, opstaan nu, en slenterend de loop van de Seine volgen.
 

Culturele & doe-bestemmingen

In vroegere tijden ging men op reis, omdat men elders iets moest doen. Reizen was te zwaar, te gevaarlijk, te duur om echt plezierig te zijn. Als de reis al geen economische reden had, dan had ze een religieus doel, en de reiziger die uit avontuurlijk verlangen rondtrok, was een attractief maar verdacht figuur die buiten de maatschappij stond. En nu – het toerisme dat zijn moderne gang ging vanaf de negentiende eeuw. De democratische verheviging van na de Tweede Wereldoorlog. Alle varianten van ons hedendaags bestaan.

Zee- & skivakanties, culturele & doe-bestemmingen, auto- & vliegreizen, beauty & wellnesskuren, dag- & citytrips. En daarnaast, het immense succes van reisverhalen, vooral pocketuitgaven voor onderweg. Het is voer voor psychologen, antropologen, sociologen.

Zij bedenken begrippen en indelingen om er iets van te verstaan. Wat heeft ons in dit verlangen naar weggaan in de greep? Dikwijls moeten we op reis met minder luxe en comfort leven. Vaak is het hard labeur en ook niet zonder stress. Daar staan we, op de hoeken van straten, met grote papieren plattegronden die, zoals Benjamin schrijft: ‘bij iedere windvlaag als zeilen opbollen, aan alle kanten scheuren en al snel niet meer dan een hoopje vieze vellen zijn waarmee je jezelf kwelt.’ Hoe verzinnen we het en waarom met zijn allen?

Toerisme is al lang geen klein fenomeen meer naast onze gebruikelijke tijd en ruimte, het raakt ons hedendaags bestaan het hele jaar door. Men noemt onze va-et-vients op zijn lelijkst een industrie. Wat met alle onderscheidingen die de theoretici maken? Bij het begrip massatoerisme doemt het beeld van overdrukke stranden op, bij een woord als cultuurtoerisme ziet men de files voor het Louvre voor zich. Soms suggereert deze indeling dat het vrijaf van het gewone volk tegenover de vrijetijdsbesteding van de intellectueel staat. De meeste indelingen krijgen ons levendig en beweeglijk heen- en weergereis echter niet geplaatst.
Een badhanddoek, wat zonnemelk, en verder niets dan onze blik op de einder voor ons – helaas achter ons meestal ontluisterende hoogbouw en wijzelf verdubbeld in zoveel mensen op het zand. En toch is dit vaak geluk. Het is te makkelijk om er met minachting op neer te kijken. Is dit zoveel gekker dan wat men noemt: het culturele stadstoerisme? Wat de Chinezen bij dertig graden in mijn stad zoeken, is nog moeilijker te vatten, en waarom wil ik vandaag zo graag naar Parijs of Beijing? Hoedt u voor simpele verklaringen als zouden we slechts op zoek zijn naar onszelf of het andere, het gewone of het ongewone, ontspanning of Bildung.

Van Goethe zegt men al eens dat hij slechts reisde om te leren, maar ook zijn Romereis had meerdere redenen die elkaar doorkruisten. Hij noemde zijn reis meer dan eens een vlucht van werk en liefde – er waren wel wat strubbelingen – en een weerzien met zijn kindertijd; zijn vader had, jong nog, een beklijvende Romereis gemaakt. Als de oudere hoogbeschaafde Goethe vertrok, zocht hij ook vrijheid en enthousiasme. Zo reisde hij incognito voor meer bewegingsvrijheid. In 1770 riep hij uit in een brief aan een vriend: ‘Naar Italië, Langer! Naar Italië! Alleen nog niet dit jaar.’ In september 1786 verliet hij ‘s nachts stilletjes Karlsbad, ‘anders had men mij niet laten gaan.’ Later besefte hij hoe onvoorbereid hij afreisde. ‘De verschillende muntsoorten, voertuigen, prijzen en slechte herbergen betekenen dag in, dag uit, zoveel narigheid…’

 De Franse filosoof Montaigne reisde al in 1580 met een heel gezelschap via Zwitserland en Duitsland naar Italië. Hij ging eerst naar Parijs en dan verder. Zijn reisverslag is simpeler en vrolijker – al raak je verveeld door alle kuuroorden die hij bezocht omwille van zijn nierstenen. Het reisverslag was niet bedoeld voor publicatie, maar het ligt vandaag toch op mijn cafétafeltje. Het manuscript belandde na de reis in een kist, en kwam pas in 1770 aan het licht, een kleine twee eeuwen na zijn dood, het kende onmiddellijk succes. Montaigne reisde voor zijn gezondheid, maar ook tegen de melancholie ‘die hem doodmaakte’. Al vond hij reizen een leerschool van het leven, wat hem dreef was nog geen ware Bildungsdrang. Hij hield ervan op een verrassende hedendaagse manier. Hij reisde om te reizen, hij was een van de eerste toeristen, zeg maar, een plezierreiziger. Wie zijn befaamde Essays kent, de titel betekende oefeningen of probeersels, weet dat hij schreef zoals hij reisde. Een omweggetje was niet erg, het was nog altijd zijn weg; als het aan de rechterkant lelijk was, sloeg hij linksaf. Zo wijs en lichtvoetig tegelijkertijd, ook de ernstige Goethe hield van hem.

Als Montaigne louter met bedienden had gereisd, was hij misschien nog eerder over land naar Krakau of Griekenland gegaan, zo noteerde zijn secretaris. ‘Het genoegen dat hij beleefde aan het bezoeken van onbekende landen – wat hij zo weldadig vond, dat hij er de zwakte van zijn leeftijd door vergat – kon hij niemand van het gezelschap inprenten, want iedereen wilde alleen maar terug.’ Montaigne was achtenveertig jaar oud, maar belangrijker, hij was met zijn reisdrift blijkbaar nog niet exemplarisch voor zijn tijd.
Nu willen we met zijn allen niets liever, en als ik de Chinezen met hun toeristische airtje door mijn stad zie struinen, ben ik jaloers op hun onbevangenheid en hun nieuwsgierigheid, op het ongeziene en het ongerepte van hun ervaring en op dat plezier van een onverwacht ommetje. Ik wil in hun steden rondlopen. Je neemt jezelf altijd mee, maar iets minder in een stad die niet de jouwe is en dat geeft vrij spel, toch?
Wie graag zeilt, heeft nieuwe wateren bezeild en droomt misschien alweer van de Similan-eilanden in de Andamaanse Zee. Wie graag fietst, verkoos misschien een uitdaging, en wil opnieuw de Mont Ventoux beklimmen, liefst drie keer. En wie graag stadswandelt, wil alsmaar de straten en pleinen in andere steden belopen, neem nu mezelf.
 

Nazomerhitte

Geef me maar de smerige nazomerhitte van New York, maar het mag ook nog een keer Parijs zijn, het is telkens een andere stad die ik bezoek. ‘La rue… seul champ d’expériences valable.’ Ik citeer Walter Benjamin die de Franse schrijver André Breton citeert.


Onze toeristische vakanties zijn vaak een uitbreiding van hoe we in het jaar onze vrije tijd beleven, of een uitgelezen kans om eens goed uit te rusten, maar ook een mogelijkheid om eens iets anders en nieuws te proberen. Het is ook oefenen.

De Australische socioloog Adrian Franklin kan zich mooi kwaad maken om al de verengende toerismestudies, om hen die enkel het commerciële of economische aspect belichten of hen die onze vrijetijdsbesteding en vakanties als een geheel afgescheiden wereld beschouwen. Hij beschouwt het toerisme liever als een culturele, menselijke kernactiviteit van het hedendaagse bestaan. We leven volgens hem ook doorheen het jaar in a touristic manner. Zo zouden we met vakantie – waaronder hij eveneens speelruimte, vrijheid en geëxperimenteer verstaat – ook oefenen in nieuwe maatschappelijke vaardigheden. Onze verhouding tot de natuur of de cultuur uitproberen, het samenleven in een globale wereld experimenteren, ons trainen in onverwachte gebeurtenissen, ongekende snelheden, nieuwe gebruiken en vooral oefenen in het stimuleren van de verbeelding, zo hoognodig om beweeglijk genoeg voor het hedendaagse bestaan te zijn.
De wereld is al een tijdje geglobaliseerd. We werden sowieso nomaden. Vakantie is ook nietsdoen. Maar men vergeet vaak, zegt Franklin, dat vakantie nemen eveneens een sterk individueel engagement is om onszelf te plaatsen en te oriënteren in onze wereld. Zijn boek Tourism: An Introduction zit in mijn reiskoffer, ik vond de tijd nog niet het te lezen.

Ik zal stilletjes vertrekken, anders laat men mij misschien niet gaan. Een dagje Parijs en dan verder. Onderweg zal ik kijken zoals Montaigne keek, benieuwd naar wat hij niet kende, met aandacht voor mens en ding, en opmerkzaam voor het kleine en bijzondere. Zal ik wat onbezorgde reisnotities maken? Zowel over het plezier om ver weg één stadsgenoot tegen te komen, als de ergernis als het er meer zijn. Zowel over het genoegen van een watersproeier langs de Franse autoroute, als de schoonheid van een voordeur in het diepe Zuiden.
In ieder geval binnen enkele dagen. De geliefde stad verlaten, om er via ongekende wegen en omwegen naar terug te keren. Onderweg slechts een zinnetje van Breton in het hoofd: ‘Stappen die nergens heen leiden? Maar die bestaan niet.’

Ann Meskens
 
Dit is de vierde aflevering van de serie Stadsberichten. In de serie wandelt Ann Meskens door Mechelen, en waagt zich soms net daarbuiten.