Home Spinoza: ‘De wijze denkt aan niets minder dan de dood. H.t.b.w.’

Spinoza: ‘De wijze denkt aan niets minder dan de dood. H.t.b.w.’

Door Pieter Hoexum op 12 februari 2013

09-2002 Filosofie magazine Lees het magazine

Werd Spinoza, die betoogt dat de wijze mens de dood niet hoeft te vrezen, zelf op zijn sterfbed door angst overvallen? De geruchten gaan dat hij smeekte om Gods genade, en opiumhoudende middelen gebruikte. Een dominee vond en zocht de waarheid over de dood van Nederlands grootste filosoof.

De titel van Spinoza’s hoofdwerk (Ethica ordine geometrico demonstrata ofwel Ethica in meetkundige trant uiteengezet) geeft wel eens aanleiding tot misverstanden. Het ‘in meetkundige trant’ verwijst niet naar het gebruik van rechthoeken, driehoeken of cirkels, maar naar de methode die Euclides toepaste in zijn klassieke boek over de meetkunde. Deze methode gold sinds de Oudheid als een voorbeeldige manier van redeneren: je gaat uit van enkele, evidente, axioma’s, om daaruit een heel systeem van stellingen af te leiden. De axioma’s fungeren als toetssteen: bewijzen dat een stelling waar is, is demonstreren hoe hij uit de axioma’s afgeleid kan worden.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

De Ethica van Spinoza is op deze wijze opgezet. Het eerste deel van begint dan ook keurig met een axioma, die meteen als ultieme definitie van het boek geldt: ‘Onder zijns zelfs oorzaak versta ik datgene welks wezen het bestaan insluit, ofwel datgene, waarvan de aard niet anders kan worden gedacht dan als bestaande.’ Daarna wordt het spannend; Spinoza poneert zijn stellingen en laat zien hoe ze (stap voor stap) logisch uit de axioma’s en definities volgen. Soms zijn die bewijzen (deducties) heel kort, soms zijn ze lang en ingewikkeld, maar altijd eindigen ze met de magische afkorting H.t.b.w.: Hetgeen te bewijzen was.

Echt spannend wordt de Ethica eigenlijk pas op het einde – je kunt het boek het beste achterstevoren lezen: pas als je ziet waar hij concreet heen wil, zie je dat het de moeite waard is zijn nogal abstracte verhandelingen te volgen. In het vierde deel, over ‘de menselijke slavernij, of de macht der harstochten’, gaat het bijvoorbeeld over de dood:
 

‘Stelling 67. De vrije mens denkt aan niets minder dan aan de dood; zijn wijsheid bestaat niet in bepeinzing van de dood, maar van het leven.

Bewijs. De vrije mens, dat wil zeggen de mens die alleen leeft volgens voorschrift van de rede, wordt niet geleid door vrees voor de dood (vgl. stel. 63) doch begeert het goede rechtstreeks (vgl. toegift van dezelfde st.) dat wil zeggen (vgl. st. stel.24) hij begeert te handelen, te leven,  zijn wezen te handhaven, met de bedoeling zijn eigen nut te dienen. Derhalve denkt hij aan niets minder dan aan de dood, maar bestaat zijn wijsheid in bepeinzing van het leven. H.t.b.w.’

 
Via de verwijzingen die Spinoza in het bewijs tussen haakjes geeft, is het mogelijk om de Ethica achterste voren te lezen, totdat je uiteindelijk bij de eerste axioma’s en definities komt. Het blijkt al snel dat het draait om het begrip vrijheid, een belangwekkend begrip voor de determinist Spinoza. Definitie VII van het eerste deel luidt: ‘Datgene zal vrij heten, wat alleen krachtens de noodwendigheid van zijn eigen aard bestaat en alleen uit zichzelf tot werken wordt genoopt (…)’. Een ‘vrij’ mens handelt vanuit een ‘inwendige noodwendigheid’, laat zich niet afleiden door ‘affecten’ en zeker niet door angst voor de dood.

Het is overigens ook de moeite waard de andere kant op te bladeren. Spinoza definieert ‘sterven van het lichaam’ als ‘dat zijn delen aldus worden gewijzigd, dat zij onderling een andere verhouding van beweging en rust verkrijgen’. Het is dus niet zo dat een lichaam alleen sterft ‘als het in een lijk verandert’, maar bij iedere verandering sterft hij. De geest daarentegen ‘kan niet tegelijk met het lichaam geheel en al teniet gaan, maar er blijft iets over dat eeuwig is’ (stelling 23 van deel 5). Dat ‘iets’ is overigens wel zeer abstract, in elk geval geloofde Spinoza niet aan een persoonlijk voortbestaan.

Spinoza stelt verderop nogmaals dat wie wijs is, de dood niet vreest. Stelling 38 van deel 5: ‘Hoe meer dingen de geest (…) begrijpt, hoe minder hij zelf van slechte aandoeningen te lijden heeft en hoe minder hij de dood vreest.’ Hij merkt hierbij op dat de menselijke geest ‘zodanig kan worden, dat wat van hem (…) tegelijk met het lichaam verdwijnt, van niet de minste betekenis is, vergeleken bij wat er van hem overblijft’. Dat we zullen ‘veranderen in een lijk’ hoeft ons dus niet te verontrusten en zal de wijze er niet van weerhouden gelukkig te worden – en daar gaat het uiteindelijk om. De laatste stelling van de Ethica luidt: ‘De gelukzaligheid is niet het loon van de deugd, maar de deugd zelf en wij verheugen ons niet in haar omdat wij onze lusten bedwingen, maar omgekeerd; omdat wij ons in haar verheugen, zijn wij bij machte onze lusten te beheersen.’

Het aardige is dat Spinoza, nadat hij in de Ethica het bewijs geleverd heeft voor bepaalde stelling, hij ook nog vaak een toegift geeft. Er blijken namelijk soms andere manieren om een stelling te bewijzen. Spinoza’s eigen dood mag gelden als een andere manier om de stelling te bewijzen dat de wijze het sterven niet vreest. Of Spinoza daadwerkelijk gelukkig is geworden, wat de laatste stelling van de Ethica tot doel heeft, valt weliswaar te betwijfelen.  Maar hij is wel degelijk gestorven als een wijze, zonder de dood te vrezen. Dominee Johannes Colerus schreef in 1705 een Korte, doch waarachtige levensbeschrijving van Benedictus de Spinoza, uit authentieke stukken en mondelinge getuigenis van nog levende personen opgesteld. In de behandeling van Spinoza’s dood gaat de dominee grondig en waarheidslievend te werk. Er doen namelijk veel geruchten over Spinoza de ronde, onder andere over zijn sterfbed, die hij wil ontzenuwen. Op zaterdag 22 februari 1677, vermeldt Colerus, leek Spinoza nog redelijk gezond, althans, hij leek niet zieker dan gewoonlijk. Hij maakte nog even een praatje met het echtpaar bij wie hij op kamers woonde, rookte een pijpje en ging daarna vroeg naar bed. De volgende ochtend vertelde hij zijn huisgenoten dat hij een dokter bij zich ontboden had. Het echtpaar ging naar de kerk en troffen bij terugkomst inderdaad een dokter bij Spinoza aan. Toen zijn huisgenoten ‘s middags weer naar de kerk gingen, lieten ze Spinoza met de dokter alleen. Bij terugkomst bleek Spinoza om drie uur, in bijzijn van de dokter, te zijn overleden. De dokter ging er als een haas vandoor, ‘ziende na de verstorvenen niet eens meer om’ en nam, bij wijze van betaling, het geld mee dat Spinoza op tafel had laten liggen. Op 25 februari werd Spinoza in de Nieuwe Kerk op het Spui, te ‘s-Gravenhage, begraven.

Volgens geruchten zou Spinoza op zijn sterfbed meermalen de woorden ‘God wees mij zondaar genadig’ en ‘O God’ hebben uitgeroepen. En hij zou ‘maankopsap’ (sap van het opiumhoudende maanzaad) genomen hebben om te pijn te verzachten. Vreesde hij, met het zicht op het einde, dan toch de dood? Dominee Colerus onderzocht deze geruchten grondig – hij ging onder andere de rekeningen van Spinoza’s apotheker na – maar kon ze allemaal ontzenuwen. Er is geen enkele reden niet aan te nemen dat Spinoza als een wijze is gestorven.