Home Schrijver, blijf niet bij je eigen soort

Schrijver, blijf niet bij je eigen soort

Door Jannah Loontjens op 20 maart 2018

Schrijver, blijf niet bij je eigen soort
Cover van 04-2018
04-2018 Filosofie magazine Lees het magazine

Filosoof Jannah Loontjens kreeg kritiek omdat ze in haar roman personages opvoert die een andere huidskleur en achtergrond hebben dan de schrijver. Ze legt uit waarom deze ‘omgekeerde identiteitspolitiek’ desastreus is.

Onlangs verscheen mijn roman Wie weet, een boek waarin ik negen verschillende vertelstemmen opvoer. Het verhaal speelt zich af in Amsterdam, beginnend op de dag van de aanslag op Charlie Hebdo en eindigend op de avond erna, waarop er een protestmars van de Vijzelgracht naar de Dam wordt gehouden. Aangezien het boek zich in het Amsterdam van nu afspeelt, werd de diversiteit die deze stad kleurt vanzelf deel van het boek. Een van de vertellers is een tiener, er zijn een opa, een rijke witte man, een Marokkaanse Amsterdammer die in de beveiliging werkt, een homoseksuele bioloog, een vrouw met een Somalische achtergrond die bij een bank werkt, twee docenten die aan de Universiteit van Amsterdam werken, en enkele studenten, onder wie ook een meisje van Marokkaanse afkomst.

Tekst loopt door onder afbeelding

Beeld: HH/Paul Van Riel

Rond het verschijnen van dit boek kreeg ik commentaar op mijn veronderstelde arrogantie: hoe durfde ik als witte geprivilegieerde schrijver me de stem van minderheden toe te eigenen? Door een Somalische in mijn roman aan het woord te laten zou ik een patroon bevestigen van eeuwenlange overheersing van de witte mens, die de Ander niet alleen onderdrukt, maar zich ook nog gemachtigd voelt om voor die ander te spreken. Degenen die reageerden hadden mijn boek nog niet gelezen, maar gingen af op opmerkingen óver de roman. Toch trok ik het me bijzonder aan.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Bubbel

Het literaire landschap is buitengewoon wit. Uitgevers, redacteuren, boekhandelaren, schrijvers en critici zijn nog voor het overgrote deel hier geboren witte Nederlanders. Dit moet veranderen. En dat zal ook veranderen, daar ben ik van overtuigd. Literatuur kan niet een geïsoleerde bubbel blijven te midden van een veranderende wereld. Ik ben het dus volmondig eens met de kritiek van activisten die vinden dat er meer stemmen gehoord moeten worden van mensen van andere afkomst. 
Maar waar ik het niet mee eens ben, is de identiteitspolitiek die stelt dat ik als witte schrijver bij mijn ‘soort’ moet blijven, dat ik niet over mensen zou mogen schrijven waar ik niet bij hoor. Er zijn veel vormen van identiteitspolitiek, en deze vorm noem ik de omgekeerde of negatieve vorm. Hierbij gaat het er niet zozeer om dat je spreekt voor de groep waar je bij hoort, maar dat je vooral je mond houdt over de groep waar je niet bij hoort.

Deze omgekeerde identiteitspolitiek zie je niet alleen in debatten over afkomst of huidskleur. Radicale feministen vinden bijvoorbeeld ook dat mannen hun mond moeten houden over seksisme en #MeToo: ‘Genoeg mansplaining, laat nu eindelijk eens vrouwen aan het woord!’ Ik ben overtuigd feminist en ook ik benadruk het belang van verhalen ván vrouwen verteld dóór vrouwen. Maar tegelijkertijd ligt er een gevaarlijk essentialisme op de loer – een essentialisme dat je identiteit aan de hand van een aantal eenvoudige kenmerken vastlegt.

Zodra je lijf, huidskleur of geslacht laat bepalen wat je zou moeten denken, gaat het niet meer om ideeën of toekomstperspectieven, maar enkel om een groepsidentiteit, die noodzakelijkerwijs mensen in- en uitsluit. Of het nu om grote of kleine groepen gaat, als je enkel recht van spreken hebt als je erbij hoort, wordt polarisatie in de hand gewerkt. Dit is een probleem. Alle discriminatie, of dit nu religie, afkomst, seksualiteit of huidskleur betreft, is altíjd een sociaal probleem dat de gehele samenleving aangaat. Voor het aanpakken van racisme hebben we juist ook witte medeburgers nodig. Voor het aanpakken van seksisme moeten ook mannen zich inzetten. Anders verandert er uiteindelijk bar weinig. 

Vanzelfsprekend is het belangrijk om mensen die systematisch de dupe zijn van ongelijkheid aan het woord te laten. Maar daarbij zou het doel wel moeten zijn dat we die verschillen uiteindelijk willen overstijgen, dat we streven naar afschaffing van onderdrukking en uitgaan van gelijkheid, ongeacht de groep waar je bij hoort. De Amerikaanse schrijver Ta-Nehisi Coates vatte dit goed samen in The Atlantic: ‘We zouden niet moeten streven naar een wereld waarin het witte en het zwarte ras in harmonie leven, maar naar een wereld waarin de termen zwart en wit geen werkelijke politieke betekenis meer hebben.’
 

Inleving

Mijn roman is geen politiek pamflet, maar literatuur. Persoonlijke intriges creëren de spanningsboog; ze gaan over loyaliteit, vriendschap, familie en seksuele aantrekkingskracht – kortom, eeuwenoude, misschien wel tijdloze literaire thema’s. Dit verhaal speelt zich evenwel in deze tijd af en spiegelt dus ook de huidige wereld waarin wij leven, een diverse wereld, waarin we met veel mensen van uiteenlopende afkomst samenleven.

Tekst loopt door onder afbeelding

Beeld: HH/Co De Kruijf

Als ik de visie van de omgekeerde identiteitspolitiek in praktijk zou brengen, zou dat betekenen dat ik dit verhaal wél zou mogen vertellen, maar alleen vanuit het gezichtspunt van witte mensen. Ik zou me niet de stem van de ander mogen toe-eigenen. In de roman verplaats ik me tevens in een oudere man en in een homoman van in de veertig – mag dat dan wel, omdat zij beiden wit zijn? Of mag dit volgens de identiteitsagenten evenmin, omdat ofwel mijn geslacht, leeftijd of seksuele geaardheid niet overeenkomt? 

Literatuur bestaat bij de gratie van verbeelding, van inleving in personages die je niet persoonlijk kent, laat staan dat je ze zelf bent. Literatuur schrijven is een onderdompeling in imaginaire levens van personen die je als schrijver zo levensecht of zo fantasierijk mogelijk tracht te portretteren. Stel je eens voor dat witte mensen alleen over witte mensen zouden schrijven en donkere mensen alleen over donkere mensen. Literatuur zou verschralen en verschrompelen.

Bovendien gaat westerse literatuur naar mijn idee juist al veel te veel over enkel witte personages. Dat een schrijver als Jonathan Franzen zegt dat hij niet over zwarte mensen schrijft omdat hij vrijwel geen black friends heeft, vind ik stuitend. Het is treurig dat hij als Amerikaan zo weinig donkere vrienden heeft. Maar nog treuriger is dat Franzen, die ook wel de chroniqueur van het hedendaags Amerika wordt genoemd, ervoor kiest het leven in Amerika te portretteren door enkel over witte mensen uit de middenklasse te schrijven. Appropriatie kan hem evenwel niet verweten worden.

Misschien raken we in dit tijdperk van selfies, vloggers en egodocumenten de waardering voor de rijkdom van literaire verbeelding kwijt en neemt de onuitgesproken voorkeur voor teksten die over het eigen leven gaan de overhand. Maar zelfs als dat zo zou zijn, kun je je afvragen of ik eigenlijk wel bij de groep hoor waar ik op basis van mijn bleke huidskleur bij ingedeeld word. Ik woon in Amsterdam, een stad die haar charme dankt aan de diversiteit die zij omarmt. Om eerlijk te zijn voel ik me deel van de gemêleerde, onduidelijke, veelkleurige groep die deze stad als een thuis beschouwt.
 

Leger

De Brits-Ghanese filosoof Kwame Anthony Appiah besprak in zijn Spinozalens-lezing van 2016 de theorie van psycholoog Gordon Allport, die uitgaat van de ‘contacthypothese’. Deze hypothese houdt in dat ‘contact tussen individuen van verschillende groepen ervoor zorgt dat vijandigheid en vooroordelen minder worden’. Als voorbeeld noemt Appiah het raciaal geïntegreerde Amerikaanse leger, dat ‘mensen voortbrengt die over het algemeen minder racistisch zijn als ze de dienst verlaten dan als ze net komen kijken’. 

Ook gemengde scholen zijn een goed voorbeeld van de contacthypothese. Racisme bij volwassenen blijkt moeilijk af te leren, maar het ontstaan van racistische denkbeelden is wel te voorkomen. Als kinderen samen op school zitten, ervaren ze dat ze veelal met dezelfde uitdagingen, onzekerheden en gevoelens kampen. Schoolpleinen vormen tevens belangrijke contactkaders voor ouders. En je zou bijvoorbeeld ook de buurt waar ik woon een ideale omgeving voor de contacthypothese kunnen noemen. 

De eerste jaren dat wij in ons achterafwijkje in Bos en Lommer woonden, waren mijn kinderen en ik het enige autochtone gezin in ons trappenhuis. Op de eerste verdieping woonde een familie met een rode kater die Osman heet, geliefd door alle kinderen in de buurt. In de woning naast deze Turkse familie verbleef lange tijd een onduidelijke groep mannen; ik wist niet hoeveel het er waren of waar ze vandaan kwamen, steeds weer zagen we andere gezichten. Vluchtelingen in een tijdelijke verblijfplaats? Erboven een ouder Turks echtpaar dat overdag op hun kleinkinderen paste. De grootmoeder gaf haar Italiaanse buurman vaak maaltijden waarvan de geur tot hoog in het trappenhuis doordrong. Daarboven woonde een Surinaamse vrouw met haar zoon en helemaal bovenin een Marokkaanse moeder met drie zoons. Een deel van deze mensen is inmiddels verhuisd, waarna er studenten introkken.

Al hebben de bewoners verschillende gewoontes, we komen elkaar tegen in winkels en groeten elkaar op straat. ‘Klopt het dat u schrijfster bent?’ vroeg laatst een jongen, de middelste zoon van een Marokkaans gezin op de hoek van de straat. Ik lachte, omdat de vraag me verraste – omdat ik vanuit een onbewuste vooroordeel niet had verwacht dat mijn beroep deze adolescent iets zou kunnen schelen. En al helemaal niet dat schrijverschap van enige betekenis voor hem zou zijn. ‘Respect’, antwoordde hij, en hij hield zijn vuist even omhoog. Ik lachte weer, dit keer uit schaamte en sympathie.

Identiteitspolitiek die voorschrijft dat je enkel moet spreken voor de groep waar je bij hoort, gaat uit van een benauwend kader dat omsluit bij wie je wel of niet hoort. Deze jongen zou in vele ogen ten eerste een moslim zijn, dan Marokkaan, dan man, en dan pas student – of misschien wel beginnend schrijver? Als ik vertel dat een personage in mijn boek een Somalische vrouw is, wordt er algauw gedacht aan een moslim met een vluchtelingverleden. En al is dat ook het geval, dit personage is tevens een ambitieuze werknemer bij een Nederlandse bank; ze is feminist, een sterk, vrijgevochten individu. Wellicht heeft ze meer met andere Nederlandse vrouwen dan met familieleden die geen kans zagen om Somalië te ontvluchten. Mensen indelen op basis van religie, afkomst, huidskleur of geslacht maakt blind voor de veelheid aan identiteiten die één persoon kan hebben.

De jongeren in mijn buurt zijn hier geboren. Ze zijn Nederlands. Ze horen bij dit land. Zij en ik – mag ik ‘wij’ zeggen? – voelen ons thuis in deze buurt, in deze stad en dit land. Dit is het Nederland waarover ik schrijf. Deze veelkleurige werkelijkheid vindt zijn weerslag in mijn schrijven. Mijn roman is een boek dat gaat over het leven van vandaag de dag, over de veranderende wereld, waarin we met mensen van verschillende afkomst samenleven. Op dagen zoals die van de aanslag op Charlie Hebdo komen onderhuidse spanningen aan de oppervlakte. Angst en wantrouwen, maar net zo goed het verzet tegen die angst en het verlangen naar een mooie wereld, een wereld waarin we vreedzaam kunnen samenleven en kunnen zeggen wat we willen. 

We verdrinken zowat in de kritische geluiden die het failliet van de multiculturele samenleving benadrukken en de teloorgang van de Nederlandse identiteit beklagen – dat vraagt soms ook om een tegengeluid. Nu is het niet zo dat ik mijn roman heb gebruikt om een hoopvolle lofzang te laten klinken. Wie weet gaat ook wel degelijk over het schuren van onze hedendaagse samenleving, maar ik laat desondanks zien hoe we, ondanks alle verschillen in gewoonte, achtergrond en meningen, toch eigenlijk behoorlijk goed samenleven. Ook literatuur kan dienen als een denkbeeldige ruimte voor Appiahs contacthypothese. In romans volgen we personen die we anders nooit van dichtbij zouden leren kennen, met wie we in onze verbeelding kunnen meeleven en meevoelen – personages van andere oorsprong en afkomst, op wie we lijken of die we benijden, die gevoelens van herkenning, sympathie of verontwaardiging oproepen en van wie je soms gaat houden als van je naasten.