Volgens de Australische filosoof en ethicus Toby Ord (geb. 1979) speelt de mensheid een soort Russische roulette. In zijn boek The Precipice (De Afgrond), dat vorig jaar verscheen, legt hij uit dat dit niet een reden is om te wanhopen. Immers, mensen die het spel spelen, weten dat er maar één kogel in de revolver zit en dat ze dus een aanzienlijk grotere kans hebben om te overleven dan om te sterven. Het punt is dat die kans om te sterven natuurlijk wel als druppels angstzweet aan hen blijft kleven. Ik zou in elk geval behoorlijk zenuwachtig zijn als ik het spel zou spelen.
Ord schrijft over het ‘existentiële risico’ dat de mens loopt. Daaronder verstaat hij het risico dat de mensheid zal uitsterven. Zoiets kan gebeuren als er een andere planeet uit zijn omloopbaan schiet en op onze aarde af komt. Maar het kan ook gebeuren als er bijvoorbeeld een genetisch gesublimeerd virus uit een laboratorium ontsnapt en alle mensen over de kling jaagt. De coronacrisis is in deze zin geenszins een existentieel risico; het gaat hem echt om het verdwijnen van de soort, en het verdwijnen van voornamelijk dikkere en oudere mensen lijkt daar helemaal niet op. Een natuurlijke pandemie is doorgaans geen grote moordenaar.
‘Het zou toch wel jammer zijn als we verdwijnen’
Hij bepleit een nieuwe, op de toekomst gerichte moraal, die de mens ziet als een potentie. We staan niettemin op de rand van de afgrond en hij stelt dat we onze tijd ook zo moeten noemen. De mens staat voor de beslissing die potentie waar te maken of te verkwanselen. Het zou toch wel jammer zijn, aldus Ord, als we zouden uitsterven, al was het alleen maar omdat dan al het bewustzijn en alle cultuur en alle mooie dingen van de mens uit het universum zouden verdwijnen, want voorlopig is nog niet aangetoond dat er andere civilisaties in de mooie grote kosmos zijn. Dat maakt de verantwoordelijkheid nog groter. Dus, mensen, neerleggen die revolver en geen Russische roulette meer spelen. Foei!
Ord zelf geeft het goede voorbeeld. Hij legt uit dat hij een kwart van zijn salaris weggeeft en nodigt zijn lezers uit dat ook te doen. Hij legt uit dat we met harde cijfers meer objectiviteit kunnen nastreven en woorden moeten wantrouwen, want daar geeft iedereen maar een eigen betekenis aan. Alles goed en wel – Ord spreekt ongetwijfeld tot de verbeelding van velen – maar goedkope filantropie en een afkeer van woorden zullen ons, zo vrees ik, niet behoeden voor een tuimeling in de duizelingwekkende Afgrond.