Op 9 juni 1762 veroordeelt het hooggerechtshof van Parijs het pas verschenen boek Emile, en vaardigt een arrestatiebevel uit tegen de schrijver ervan, Jean-Jacques Rousseau. Dezelfde dag ontvlucht Rousseau Frankrijk, richting Zwitserland. Hij belandt uiteindelijk in het (bij Pruisen behorende) prinsdom Neuchâtel. Frederik II, koning van Pruisen, biedt hem asiel en (financiële) ondersteuning aan, maar Rousseau schrijft hem dat hij, als ‘vijand van koningen’, van dat laatste geen gebruik kan maken.
De toch al overgevoelige Rousseau moet veel aanvallen op zijn persoon verdragen, onder meer van Voltaire die hem belachelijk maakt in een (anoniem gepubliceerd) pamflet. Rousseaus toch al grote achterdocht wordt een ware vervolgingswaan; hij hecht de hoogste waarde aan natuurlijke oprechtheid, en veracht de ironicus Voltaire als hielenlikker van koningen als Frederik II.
Als blijkt dat hij in Neuchâtel ook niet veilig is, gaat Rousseau in op een uitnodiging van David Hume om naar Engeland te komen. Hij wordt groots onthaald (en aanvaardt nu wel een jaargeld, van George III), maar even enthousiast bespot. Met zijn achtervolgingswaan maakt hij zich al snel onmogelijk bij vriend en vijand. Hij besluit terug te keren naar Frankrijk. Daar brengt hij zijn laatste jaren in eenzaamheid door, maar verliest nooit zijn ‘cultstatus’.
Met rode oortjes leest Maximilien de Robespierre, als scholier, stiekem Rousseaus werken. Die raken hem diep. Hij zou zijn held zelfs opgezocht hebben, zo schrijft hij in zijn memoires (die later een vervalsing bleken). Net als Rousseau heeft Robespierre de neiging tot paranoia, en is hij geobsedeerd door integriteit, wat hem de bijnaam ‘de onkreukbare’ (l’incorruptible) op zal leveren.
Frankrijk staat ondertussen op de rand van het bankroet. De koning is van goede wil, maar alle hervormingsplannen mislukken. De adel wil zijn privileges (en vrijstelling van belasting!) niet opgeven. Uiteindelijk wordt in 1788 besloten de Staten-Generaal bijeen te roepen, voor het eerst sinds 1614. Het lukt Robespierre in de Staten gekozen te worden, waarmee hij meteen in het centrum van de macht(sstrijd) belandt. De Revolutie breekt uit. Robespierre wordt lid van de Jakobijnen, een radicale debatclub. Robespierre ziet zich als de meest zuivere revolutionair; voor ‘de onkreukbare’ is elk compromis compromitterend.
Vrijwel tegelijkertijd met Emile was in 1762 ook Het maatschappelijk verdrag verschenen. Het kreeg tijdens Rousseaus leven niet veel belangstelling, maar onder radicale revolutionairen zoals Robespierre des te meer. Rousseau beschouwt een gemeenschap als een organisch geheel, met een eigen wil, de ‘volonté général’. Robespierre ziet zichzelf als de belichaming van deze ‘algemene wil’; uit naam van het algemeen belang roept hij rebelse of zelfs maar anders denkende individuen tot de orde, en legt hun desnoods het zwijgen op.
Na de ‘Tweede Revolutie’ van augustus 1792 neemt de macht van Robespierre snel toe. De radicalen rekenen af met de gematigden en zetten een Comité van Nationale Redding op, dat met een officieel Schrikbewind (de Terreur) orde op zaken moet stellen. Karrenvrachten vol ‘verraders van de revolutie’ worden naar de guillotines afgevoerd. In juli 1794 ondergaan Robespierre en de zijnen zelf dat lot; hij maakt net niet meer mee hoe in oktober Rousseaus stoffelijk overschot wordt bijgezet in het Pantheon.
Gebruikte literatuur: Fatale zuiverheid. Robespierre en de Franse Revolutie, door Ruth Scur, uitgeverij De Bezige Bij