Rob Wijnberg schrijft goedverkopende essays, is te zien bij programma’s als De Wereld Draait Door, schrijft voor NRC Next en is sinds kort hoofdredacteur van die krant. Een droomcarrière voor een vijftiger. Wijnberg is pas 27.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Rob Wijnberg studeerde filosofie aan de Universiteit van Amsterdam. De grote filosofen beïnvloeden Wijnberg nog steeds, ook als journalist. In navolging van Nietzsche meent Wijnberg dat de taal, het belangrijkste medium van een krant, de werkelijkheid nooit objectief kan weergeven. Wanneer de journalist zijn stukje schrijft, is dat dus altijd een interpretatie en geen harde waarheid. Dat komt alleen al door de woorden die hij gebruikt. Die zijn namelijk nogal onnauwkeurig. ‘Wanneer je het hebt over een blad aan een boom, dan ben je aan het generaliseren, want elk blad is immers weer anders’, licht Wijnberg toe.
Er sluipen ook nog eens allerlei persoonlijke meningen en gevoelens in. Bij het woord ‘knol’ zie je toch net een ander dier voor je dan bij het woord ‘ros’, terwijl beide naar hetzelfde beest verwijzen. Dan is er nog de manier waarop de journalist met die zinnen en woorden zijn stukje schrijft. Dat stukje moet een eenduidige visie geven, terwijl de werkelijkheid juist altijd meerduidig is. De journalist heeft een overvloed aan informatie waaruit hij een keuze moet maken, of heeft juist te weinig gegevens en moet zelf de gaten invullen. Ziedaar de lastige positie van de journalist volgens de kersverse hoofdredacteur van NRC Next.
Wat kan ik weten?
‘Als nietzscheaan zeg ik: je kunt niets zeker weten. Wat er in de krant staat is nooit objectief. Er zijn journalisten die toch nog iets van die objectiviteit willen redden door te laten zien hoe krantenstukjes tot stand komen. Dus als een journalist een gebeurtenis verslaat en daar een mooi rond verhaaltje van maakt, laat je een andere journalist beschrijven hoe de eerste zijn verhaal construeert. Het probleem is dat die tweede journalist net zo goed een interpretatie geeft. Dus dan zou je weer een derde moeten laten beschrijven hoe de tweede journalist zijn verhaal schrijft. En zo zou je tot in het oneindige moeten doorgaan. Als dat al mogelijk was, dan nog zou niemand zo’n krant willen lezen. De krant is er nu juist om de werkelijkheid te duiden, niet om die eindeloos ingewikkeld te maken.’
Wat moet ik doen?
‘Je hebt de oude ideologische journalist. De overtuigde socialist, christen of de liberaal. Die legt alles langs de meetlat van zijn ideologie. Zo iemand schrijft: “Maxime Verhagen is fout, want hij is niet christelijk genoeg.” Maar je kunt ook – en dat is wat ik probeer – kijken of wat mensen doen coherent is. Dan schrijf je: “Wat Verhagen zegt komt niet overeen met wat hij doet.” Ik probeer een soort serieuze komiek te zijn die de zere plekken aanwijst. Onder duiding geven versta ik dus niet je mening geven. Duiding is iets in een bepaald perspectief plaatsen. Het nieuwsfeit is geïsoleerd en de duider plaatst het in een kader: “Dit lijkt wel uitzonderlijk, maar als je de statistieken erbij haalt of de geschiedenis, dan zie je dat het vaker voorkomt.”’
Wat mag ik hopen?
‘Toen De Telegraaf een interview plaatste met dat jongetje dat als enige de vliegtuigramp in Tripoli had overleefd, reageerden veel mensen geschokt. Het regende opzeggingen bij die krant. De hoofdredacteur schreef daarop een excuusstukje. Hij zei zoiets als: “Het spijt ons dat er onder onze lezers het gevoel is ontstaan dat…” Dat is dus het omgekeerde van wat ik probeer te doen. Het is puur opportunisme. Volgens mij waren er maar twee goede reacties mogelijk. Of De Telegraaf had moeten uitleggen waarom het journalistiek toch wel verantwoord was dat jongetje lastig te vallen – een jongetje dat net zijn ouders kwijt was en in het ziekenhuis lag te herstellen van zijn verwondingen. Of de krant had iets moeten schrijven als: “Bij nader inzien waren we fout. Onze welgemeende excuses.” Maar als je zegt dat je lezers het verkeerd begrepen hebben, dan heb je dus geen spijt.’
‘Als je tot je nek in de journalistieke wereld zit, vergeet je weleens waarom je ook alweer zo graag dat vak in wilde. Je gaat voor je collega’s schrijven, of je laat je leiden door de vraag van de markt. Ik vind het belangrijk om te blijven schrijven vanuit een innerlijke overtuiging. Ik hoop dat ik daar soms iemand mee raak. Ik krijg weleens mailtjes waarin iemand mij vertelt dat hij door mijn stukken filosofie is gaan studeren.’
Wat is de mens?
‘Wij hebben bij de krant complete afdelingen die zich met die vraag bezighouden. Ze vragen zich af wat de mens wil, en dan gaat het natuurlijk vooral om de krantenlezer. Ze doen onderzoeken, denken na over doelgroepen en voorbeeldlezers. Op grond van die doelgroepanalyses blijkt dan dat onze krant beslist een loopbaanbijlage moet hebben. Ik noem maar wat. De vraag is of je dan echt doet wat de lezers willen. De Amerikaanse autofabrikant Henry Ford zei ooit: als ik de mensen had gevraagd wat ze wilden, dan hadden ze gezegd: snellere paarden. Ik wil de lezers dus niet gaan vragen wat zij vinden dat ik moet gaan schrijven; ik probeer te schrijven vanuit een persoonlijke interesse in de hoop dat de lezers het door mijn bevlogenheid ook interessant gaan vinden. De mens is een wezen dat niet altijd precies weet wat hij wil.’