Home Denker des Vaderlands René Gude: ‘Iedereen weet het, maar samen weten we het niet’
Denker des Vaderlands

René Gude: ‘Iedereen weet het, maar samen weten we het niet’

Door Jeroen Hopster op 16 mei 2013

Cover van 06-2013
06-2013 Filosofie magazine Lees het magazine

De filosofie is een trainingsprogramma om tot gezamenlijke kennis te komen, stelt filosoof René Gude. De nieuwe Denker des Vaderlands werpt zich op als oefenmeester om dat programma te faciliteren.

Volgens Plato beschikt de ideale staatsman over de deugd van de wijsheid: de koning-filosoof. Hoe zou de residentie van een filosofenkoning eruitzien? In De Staat blijft Plato ons het antwoord schuldig, maar wel stelt hij hem een behaaglijk rentenierverblijf in het vooruitzicht: nadat de bestuurlijke taken zijn vervuld, wacht een vertrek naar ‘de eilanden der gelukzaligen’.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

In Nederland is het ambt van koning-filosoof nooit van de grond gekomen. De titel die René Gude sinds deze maand mag voeren vormt echter een goede tweede: door Trouw, Filosofie Magazine en Stichting Maand van de Filosofie werd hij gekroond tot Denker des Vaderlands. In de jaren negentig was Gude hoofdredacteur van Filosofie Magazine, het afgelopen decennium werkte hij als directeur van de Internationale School voor Wijsbegeerte, waar hij dit voorjaar vanwege zijn botkanker afscheid nam. Als Denker des Vaderlands wil hij gezamenlijk een agenda opstellen, om concrete oplossingen te vinden voor maatschappelijke problemen. ‘Mijn voorganger, Hans Achterhuis, heeft de term “tegendenken” gemunt’, vertelt Gude. ‘Als bewonderaar van Hans zal ik gehoorzaam tegen hem indenken: ik zie mij in deze functie tot het meedenken veroordeeld.’

En zijn residentie? Een fraaie woonark aan de noordkant van het IJ, waarin het rumoer van de hoofdstad rustig bezinkt. Wiegend op N.A.P. vertelt Gude over de poldermentaliteit. ‘Iedereen hier is stronteigenwijs, dat is echt een kenmerk van Nederland. Maar daarin schuilt ook onze bijzondere kans: er zijn heel veel mensen die kunnen bijdragen aan onze gezamenlijke intelligentie.’

Bestaat er zoiets als een typisch Nederlandse denktraditie?
‘Ik houd van het poldermodel, in de letterlijke zin: wij zijn op elkaar aangewezen, want we willen droge voeten houden. Van oudsher moet één basisding echt geregeld zijn: als je onder de waterspiegel woont, dan moet de boel goed weggepompt worden. Daar moet je verder geen ideologische discussies of inhoudelijke debatten over voeren, dat moet eerst gewoon gebeuren. Dat heeft ertoe geleid dat we ons niet ingraven in inhoudelijke debatten, dat een sfeer van tolerantie overheerst. ‘Middelmaat’ en ‘maaiveld’ zijn termen waar ik mij zeer senang bij voel.’

Welke filosoof vormt uw inspirator?
Descartes is mijn grote favoriet. Ik zie hem als Nederlandse denker, niet alleen omdat hij hier twintig jaar heeft gewoond. Descartes, die zelf ook dokter was, wilde een medische wetenschap ontwikkelen, die zijn eigen levensduur oversteeg. Dokteren was in zijn tijd vooral een praktijk – van pappen en nathouden met wat bloedzuigers. Descartes hoopte dat vele generaties zich op de studie en het onderzoek naar gezondheid van lichaam en ziel zouden storten. Dat de ene generatie verder kan gaan waar de vorige is gebleven, dat betekent dat er gezamenlijke intelligentie moet worden opgebouwd. Daarom, en daarom alleen, heb je een methode nodig.  Voila, Descartes’ project in een notendop. En je hebt er volgens hem niets aan als die kennis alleen is voorbehouden aan een paar knappe knoppen. Descartes was juist uit op het type kennis dat een grote hoeveelheid mensen, met een doorsnee verstand, met elkaar kan delen. Wat dat betreft past hij heel goed bij Nederland: in een polderland waar iedereen gezamenlijk moet meewerken aan de basisvoorzieningen, moet iedereen elkaar begrijpen. Dus moet iedereen methodisch z’n gezonde verstand opjutten.’

Is dat uw inzet als Denker des Vaderlands? Geen wijsheden opleggen als koning-filosoof, maar mensen aansporen samen hun verstand te gebruiken…
‘Precies. Voor Nederland is een bepaald type scepsis heel bedreigend, dat iedereen het afzonderlijk heel goed weet, en men er daardoor niet goed in slaagt om het samen te weten. Als individu is het heel makkelijk om iets zeker te weten. Je kunt gewoon eigenwijs zijn, geen tegenspraak dulden en alleen die ervaringen verzamelen die je eigen standpunt ondersteunen. Maar het is ongelofelijk lastig om samen iets zeker te weten, om gezamenlijk een koers uit te zetten in de politiek of het bedrijfsleven. En dat terwijl individuele personen juist over ontzettend veel kennis beschikken en ook heel sterke overtuigingen hebben. Maar als je daar niks mee kunt organiseren is het eerder een last dan een lust.’

Filosofische dienstverlening
Gude publiceerde in talloze dag- en weekbladen, schreef een Kleine geschiedenis van de filosofie met Daan Roovers, en maakt regelmatig zijn opwachting als ‘stand-up filosoof’ – tevens de titel van een boeklang interview door Wilma de Rek dat deze maand wordt gepubliceerd – Stand-up filosoof, de antwoorden van René Gude. Het belangrijkste thema in zijn werk noemt hij ‘samenweten’: ons vermogen om collectief kennis te vergaren en te delen. ‘De Denker des Vaderlands biedt de diensten van de filosofie aan, als hulpprogrammaatje voor een samenleving die door zelfstandige figuren gaande wordt gehouden. En dat is precies wat de filosofie de samenleving te bieden heeft: aan mensen die samen iets willen weten, de methoden geven om dat te bereiken.’ 

De filosofie vormt een hulpprogramma?
‘Ja. Door de eeuwen heen zijn er verschillende oefenprogramma’s verzonnen om mensen met elkaar te laten optrekken. Filosofie is één van die programma’s, maar kunst, religie en sport behoren daar ook toe. Dat zijn de vier ‘beschavingsoffensieven’ – meer kan ik er niet bedenken, maar ik houd me aanbevolen – die alle op hun eigen manier trainingsprogramma’s vormen voor de samenleving. Neem sport: het speelveld en de regels liggen vast, er is een spelstructuur waarbij je kunt winnen en verliezen. Dat is een oefening waarbij je uiterst belangrijke maatschappelijke vaardigheden opdoet: je leert op een sportieve manier de competitie aan te gaan.’

Heeft een samenleving alle vier de trainingsprogramma’s nodig?
‘In de ene tijd is het ene programma prominent, in de andere tijd het andere. Voor onze tijd geldt dat sport hét beschavingsoffensief bij uitstek is. De debatkunst in het parlement, de economische competitie in het bedrijfsleven, we richten bijna de hele samenleving sportief in. Terwijl religie in Nederland momenteel naar adem hapt. Het is aardig om op te merken dat dat precies het tegenovergestelde is van de Middeleeuwen. Daar stond religie absoluut bovenaan, en sport was er niet. Klootschieten en onzinnige spelletjes werden wel gespeeld, maar er waren geen stadions. De massasport bestond niet.’

En de filosofie? Die laat ons, in plaats van elk onze eigen mening te ventileren, met elkaar in gesprek gaan?
‘Ja. Filosofie gaat over het verstand, het vermogen om dingen te benoemen en te bespreken. Om dingen die nog niet, niet meer, en niet hier aan de hand zijn, te betrekken bij wat er wel aan de hand is. Wij zijn nogal wild met ons taalgebruik, en dat levert allerlei verwarringen op. Taal is een zegen, het biedt perspectieven die er anders niet zouden zijn. Maar het is ook een misère: je kan er volkomen de draad mee kwijtraken. De filosofie is erin gespecialiseerd om taalknopen te ontwarren en samen tot een helder begripspunt te komen. Zij helpt om van onze individuele impressies gedeelde expressies te maken. Letterlijk: dat je indrukken tot uitdrukkingen maakt, zodat je ervaringen kan uitwisselen, en die gedeelde ervaringen aan de gezamenlijke intelligentie kan toevoegen.’

Politiek experiment
Bij de Denker des Vaderlands rijst het beeld van een filosoof die vanuit zijn denkstoel reageert op de maatschappelijke actualiteit. Maar u wilt zelf de agenda maken…
‘Nou ja, niet de agenda van de actualiteit. Die redt zich wel. Maar we hoeven niet alleen maar passief te reageren op de gang van zaken. De gewenste samenleving is doorgaans in de actualiteit nog niet aan te treffen en daar moeten we prudent naartoe overleggen. Het eerste agendapunt is dus het vinden van een tempo voor gezamenlijke intelligentie, het bundelen van gezond verstand.’

Hoe komt die agenda er verder uit te zien?
‘Kijk, er moet een beetje structuur en systeem in onze denkerij zijn. Mijn voorstel is om de veelheid aan maatschappelijke verschijnselen in een vereenvoudigend model uit te sorteren, zodat we niet voortdurend over alles tegelijk dwars door elkaar heen praten. Net als die vier beschavingsoffensieven kun je ook vier domeinen in de samenleving onderscheiden, waar wij ons als burgers in bewegen. We hebben allemaal een privésfeer, en nemen van daaruit deel aan de economische sfeer, de politieke sfeer en een publiek-maatschappelijke sfeer. Als je je soepel door elk van die levensgebieden weet te bewegen, dan ben je een heel eind. Als je ze mede weet vorm te geven ben je gelukkig. Filosofie is een perfect hulpmiddel voor het overleg, letterlijk de rede die daarvoor nodig is. Dus in elk van die afzonderlijke sferen hoop ik kwesties bij de kop te nemen die ons nu aan het hart gaan.’

Kunt u een voorbeeld noemen van zo’n kwestie?
‘Wel, er is een kwestie in de huidige politieke sfeer die acuut vraagt om onze ruimdenkendheid. Als je naar de huidige paarse regering kijkt, dan is het voor ons vrij schieten op socialisten en liberalen die hun principes lijken te verloochen en niet verder komen dan het uitruilen van problemen. Maar als je er even over nadenkt, dan kunnen wij als burgers beter de hand in eigen boezem steken. Wij hebben massaal onze stem uitgebracht op een liberale partij – de VVD – en een sociale partij – de PvdA – en die tot één regering met elkaar veroordeeld. In een twee partijenstelsel, zoals in Engeland of de Verenigde Staten, kunnen de kiezers hun regering die situatie eenvoudigweg niet aandoen. Daar zijn socialisten en liberalen altijd tot elkaars oppositie veroordeeld. Wat wij hier meemaken is veel moeilijker: kun je de principes van socialisme en liberalisme – van solidariteit en van tolerantie – met elkaar in een coalitie verenigen? Of leidt dat noodzakelijk tot puinhopen? En zo ja, wiens schuld is dat dan? Van Mark en Diederik? Als iets alléén maar op solidariteit (het socialistische beginsel) gebaseerd is, dan dreigt een verstikkend collectivisme; als iets alléén maar op tolerantie (het liberale vertrekpunt) gebaseerd is, dan is er weinig bescherming tegen individuele onverschilligheid. Maar als een beetje tolerantie bij de solidariteit giet en omgekeerd, dan zijn stevige bouwwerken denkbaar! Waarom zouden wij als burgers niet zeggen: dit is onze onmogelijke opdracht aan jullie, maar we laten jullie er niet mee stikken!

Laten we nog een van uw sferen erbij nemen, de economische. Ook daar valt het nodige aan te sleutelen…  
‘Het is heel makkelijk om te zeggen dat neoliberalisme ons de crisis heeft opgeleverd, dat het neoliberalisme door en door verrot is. Dat brengt in revolutiestemming. Maar willen we echt terug naar staatsingrijpen, of via libertair paternalisme door naar een Singaporees autoritair kapitalisme?  We kunnen beter kijken wáár het neoliberalisme tekort schiet: het geeft iets te weinig substantiële contouren voor een goede samenleving. Aristoteles zou zeggen: “Jullie delibereren te veel over middelen en nooit over de doelen.” Mensen die fantastische rendementen op kapitaal en spaartegoeden hebben gerealiseerd, moeten zich afvragen hoe ze dat geld willen beleggen, welke doelen ze steunen. Dat rendement is alleen het nominale doel, maar je moet je ook durven af te vragen af waar je aandeel in wilt nemen: in de wapenindustrie of in het wereldwijde MKB?’

En de privésfeer, welke diensten kan de filosofie daar aanbieden?
‘Ik denk dat de filosofie daar op het ogenblik behoorlijk goed in voorziet. De levenskunst beweging zie ik als het soort filosofie dat je aanbiedt in de privésfeer. Het is interessant dat in die levenskunst figuren als Seneca en Epicurus enorm hip zijn. De Stoa en het Epicurisme, dat zijn allebei stromingen die zijn ontstaan in het Romeinse rijk. Dat was een gigantisch wereldrijk, dat je als burger heel moeilijk kon overzien. Dus was er aanleiding om jezelf juist in je privésfeer te sterken, omdat je de publieke en politieke sfeer nauwelijks kon beïnvloeden. In dat opzicht is het Romeinse Rijk een pendant van onze geglobaliseerde samenleving. Ook wij hebben de neiging om Europa te groot te vinden en de wereld al helemaal.’

In een geglobaliseerde wereld hebben wij slechts het overzicht over onze privésfeer…
‘Ja, je kunt de sferen heel mooi naar schaal onderscheiden. In de privésfeer ken je maar een paar mensen, je eigen vrienden en familie. De economische sfeer is al wat ruimer, want voor je het weet werk je bij een firma met honderd collega’s, die ken je al niet meer allemaal persoonlijk. Op die schaal ontstaat ook een andere vorm van omgang. In de privésfeer moet je het redden met wederzijdse betrouwbaarheid en belangeloosheid, in de economische sfeer komt het contract voor prestatie en beloning daarbij. Dat is het meer onpersoonlijke middel om die sfeer bij elkaar te houden. En in de politieke sfeer gaat het om nog veel meer mensen, in Nederland al 17 miljoen. Die ken ik echt niet allemaal. Maar we zijn toch aan elkaar verbonden, we zijn allemaal Nederlander. We hebben geen contract gesloten, maar we vallen wel onder dezelfde wetten. Die sfeer breiden we nu uit tot Europa. De rest van de wereld is nog veel groter, daar moeten we het met mensenrechten doen. Naarmate de schaal groter wordt, krijg je dus andere middelen om voor samenhang te zorgen. En dat die sferen elk een eigen schaal hebben, maakt ook dat de filosofie van de privésfeer (belangeloosheid) iets anders is dan die van de economische sfeer (contract), van de politieke sfeer (wet) en van de kosmopolis (mensenrechten).’

Die scepsis van ons, is die te koppelen aan een specifieke sfeer?
‘Dat heeft met diezelfde schaalvergroting  te maken. Mijn definitie van scepsis is niet dat niemand het weet, maar juist dat iedereen het heel goed weet – en dat zeg ik zonder ironie. In de private sfeer zijn we feitelijk allemaal dogmatici. We zijn alleen sceptisch over dingen die we niet in ons eigen belang kunnen uitdrukken, over het gemeenschappelijk belang. Wij leven in een tijd waarin de regels uit de privé-private sfeer ook de norm zijn voor de publieke en politieke sfeer. En daarin keuren we alles af wat los en vast zit, zodat antibiotische scepsis verandert in een cynische chemokuur. Zoals de socioloog Paul Schnabel observeerde hebben Nederlanders de gewoonte om te zeggen: “Met mij gaat het goed, met ons gaat het slecht.” Ik maak het goed, het gaat fout. En dat is de scepsis, die ons in Pauls woorden realiteitsresistent maakt. Het afleggen van die gewoonte is niet de moeilijkheid. De echte inspanning komt daarna. Het vervangen van een gewoonte door een betere – het voertuig van alle vooruitgang – is pénible et laborieux, maar de moeite waard. Eigenwijsheid is mooi, gezamenlijke intelligentie is beter.