Home Proust over de moeizame geboorte van het individu

Proust over de moeizame geboorte van het individu

Door Florentijn van Rootselaar op 19 maart 2013

04-2004 Filosofie magazine Lees het magazine
De mondaine salons van Proust blijken in de toneelbewerking van het RO-theater nog steeds actueel. Over de kraamkamer van het moderne individu.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.
Log in als abonnee Geen abonnee? Bekijk de abonnementen

Proust beschrijft zonder nostalgie de laat-negentiende-eeuwse salons. Jarenlang heeft hij zich alle moeite getroost om de codes te ontcijferen die gelden in de salons. Als hij zich die wereld heeft eigen gemaakt, zal hij zich er teleurgesteld van afwenden. Wat rest is zijn literaire evocatie van die salons. Daarin geeft Proust een vileine maar toch liefdevolle omschrijving van een mondaine en aristocratische wereld, die al in haar nadagen verkeerde toen Proust zich er toegang toe probeerde te verschaffen.Honderd haar nadat Proust zich teleurgesteld van de salons heeft afgewend, blijkt die wereld nog steeds actueel. De vraag die de salonbezoeker in Prousts tijd bezighoudt, is of kapitein Dreyfus – die is veroordeeld voor spionage voor de Duitsers – gerehabiliteerd moet worden. Die rehabilitatie ligt gevoelig omdat daarmee teruggekomen zou worden op een uitspraak van de militaire rechtbank. Dat zou heel verwerpelijk zijn, redeneren de tegenstanders van Dreyfus, omdat de macht van het leger, die nodig is om Frankrijk te beschermen tegen Duitsland, ernstig aangetast zou worden – dertig jaar daarvoor had Frankrijk al op een smadelijke wijze verloren van de Pruisische legers. Bovendien zou met een herziening van het proces een van de belangrijkste symbolen voor de Franse Republiek, het leger dat de natie beschermt, in diskrediet worden gebracht.

Voor de meeste bezoekers van de salons is het antwoord dan ook duidelijk. Zelfs als kapitein Dreyfus niet heeft gespioneerd voor de Duitsers, moet de veroordeling door de militaire rechtbank niet ongedaan worden gemaakt. Het individu mag opgeofferd worden als de natie daarmee wordt gered.

Deze strijd is meer dan een klein twistpunt over een onschuldige kapitein. Frankrijk grijpt de zaak aan om een grootser debat te voeren. De zaak-Dreyfus begint met een juridisch geschil, maar de medestanders van Dreyfus zullen de onschuldige kapitein gebruiken om een andere strijd te voeren. Moet in een staat het individu, beschermd door zijn rechten, centraal staan of mag het individu worden opgeofferd aan een groter belang? De verdedigers van Dreyfus baseren zich op filosofie van Kant, die stelt dat een mens het ultieme doel is van een handeling, en hij nooit mag worden opgeofferd aan een hoger doel. ‘Kantiaan’ zal een scheldwoord worden waarmee de voorstanders van Dreyfus worden aangeduid.

 

Echt verhit raken de gemoederen pas, als het debat gaat over de verhouding tussen individu en staat. Steeds minder zijn het de feiten waar het om draait in de zaak Dreyfus– en dat geldt voor voor- en tegenstanders. Steeds meer gaat het om grote gebaren, overtuigingen en ideologieën. De vraag of een individu opgeofferd mag worden aan de natie staat dan niet meer centraal, maar de vraag wat de rol van het individu überhaupt is. Hoever gaat zijn zelfontplooiing? Wanneer mag de staat ingrijpen? Is individualisme altijd nastrevenswaardig?De debatten die gevoerd worden in de salons van Proust zijn een weerspiegeling van de debatten rond 1900. Één van de vragen is ook welke plek religie krijgt in de publiek ruimte. De katholieke kerk is immers een vertegenwoordiger van de oude macht die het individu ondergeschikt acht aan haar leer, terwijl de Dreyfusards het nu juist opnemen voor het individu dat zich heeft bevrijd van de katholieke traditie. Deze debatten zullen in 1905 leiden tot een belangrijke wet die de scheiding tussen kerk en staat regelt. De geest van de wet van 1905 speelt tot vandaag – denk aan het hoofddoekjesdebat – een belangrijke rol in Frankrijk.

Duivelseiland

Na jaren van aarzeling – en vooral ook van vuilspuiterij over Dreyfus – vullen de krantenkolommen zich met petities en pamfletten tegen zijn gevangenschap. Proust ondertekent niet alleen de petities voor Dreyfus, maar werft ook actief handtekeningen. Nadat de eerste petitie is gepubliceerd, krijgen Proust en zijn medestanders het woord ‘intellectueel’ naar hun hoofd geslingerd. Ook bezoekt Proust dagelijks de rechtszaken tegen Zola, de schrijver die wordt vervolgd nadat hij zijn pamflet Jaccuse – waarin hij het in felle bewoordingen opneemt voor Dreyfus – heeft gepubliceerd in de krant LAurore.In zijn romancyclus Op zoek naar de verloren tijd neemt Proust minder openlijk, maar des te venijniger, stelling tegen de Fransen die Dreyfus voor eeuwig op Duivelseiland, voor de kust van Frans Guyana, willen laten zitten. In Proust 3, de toneelbewerking van Prousts romancyclus (vooral van Sodom en Gomorra) door het Ro-theater, zien we de aristocratische kliek van de Faubourg Saint-Germain voor wie de politieke kwestie van Dreyfus een mondain spel is. Vanzelfsprekend in de salons van deze oude aristocratie – met als voornaamste leden de familie Guermantes – is om als men met Dreyfus sympathiseert, dat in ieder geval niet openlijk te melden. ‘Verduiveld, als je markies de Saint-Loup heet, dan kun je nu eenmaal geen Dreyfusard zijn’, zegt Monsieur de Guermantes, een belangrijk lid van de Faubourg Saint-Germain. Tegelijkertijd toont Proust de salons van mevrouw Verdurins, waarin de opkomende bourgeoisie juist wel kiest voor Dreyfus. Hoewel de salons van Proust zijn verdwenen, zullen de twee werelden hun schaduw blijven werpen tot in deze tijd.

Kantianen

De zelfgenoegzame wereld van de aristocratie wordt onder vuur genomen door Proust en zijn intellectuelen. De kranten hebben het over ‘een nieuwe kracht die is geboren’, de intellectueel. De intellectuelen en hun medestanders wordt verweten dat ze hun instinct verwaarlozen, de traditie, de smaak voor het land, kortom alles wat een natie van vlees en bloed maakt. De intellectuelen staan niet met hun voeten in de klei, maar kiezen voor de abstracties van de rede en de logica. Opnieuw worden ze uitgemaakt voor Kantianen: net als Kant, zouden de intellectuelen zich bedienen van abstracte begrippen, en te weinig oog hebben voor de concrete situatie. De critici vinden dat getuigen van een elitaire opvatting; de intellectuelen willen volgens hem laten zien dat ze niet zo denken als ‘de minderwaardige massa’.


Ferdinand de Brunetière bijvoorbeeld, literair criticus, en directeur van de Revue des deux mondes (en een van bezoekers van de salons waar Proust over schrijft) verkiest het instinct boven de professorale aanvallen van de intellectueel: ‘Men laat nu een petitie circuleren onder intellectuelen. Het enige dat daarmee is gecreëerd, is het woord “intellectueel”, als een soort adellijke kaste van mensen die in laboratoria en de bibliotheken leven. Dat feit alleen al stelt een van de meest ridicule gebruiken van ons tijdperk aan de kaak, ik bedoel de pretentie om de schrijvers te verheffen, de wetenschappers, de professoren, de filologen, tot de rang van Übermenschen. De bekwaamheid van de intellectueel, die ik zeker niet verafschuw, heeft alleen maar een relatieve waarde. Ik schat in de sociale orde de wilskracht veel hoger in, de kracht van het karakter, de zekerheid van het oordeel, de praktische ervaring. Dus ik aarzel niet om deze of gene mij bekende landbouwer of handelaar, hoog te plaatsen boven de een of andere erudiet of bioloog of wiskundige, waarvan ik de naam liever niet noem.’

Vereniging

Aanhangers van Dreyfus reageren op Brunetière door erop te wijzen dat hij een verkeerd beeld geeft van het individu. Filosoof en socioloog Émile Durkheim baseert zich op Kant om zich te verweren tegen Brunetière. Volgens hem verwart Brunetière twee vormen van individualisme: het individualisme van de liberale economen en dat van Rousseau en Kant. Voor die liberale economen, zegt Durkheim, is er niets buiten de belangen van het individu. Prousts geestverwanten willen echter geen pleidooi houden voor een ongebreideld individualisme. Zij kiezen voor Kant, bij wie moraal en individu niet van elkaar zijn te scheiden.

Prousts held en voormalige filosofieleraar Alphonse Darlu weet dat individualisme zonder samenleving niet bestaat, en zonder vrije individuen zal evenmin een samenleving kunnen bestaan. Iedereen die leeft beroept zich noodzakelijkerwijze op de traditie om zichzelf vorm te geven; tegelijkertijd blijft de traditie alleen levend door de permanente vernieuwing die individuen aan haar geven. Darlu: ‘De twee woorden “individu” en “samenleving” kunnen niet van elkaar gescheiden worden. De realiteit van het menselijk leven is gemaakt van de vereniging van de twee. Daaruit volgt dat de waarheid zich niet in een van de twee – individu of samenleving – bevindt, als ze apart worden beschouwd.’