Een witte kaketoe zit op een stok in ‘1ste Klas’, het grand café in het Centraal Station van Amsterdam. Het lijkt net alsof hij glimlacht terwijl hij midden in de drukte met gesloten ogen eindeloos hetzelfde zaadje tussen tong en snavel rolt. ‘Fantastisch’, vindt filosoof en publicist Jan Bor. ‘Niets of niemand leidt hem af. Hij is aan het mediteren.’ Buiten, op de perrons, haasten mensen zich in de hoop hun trein of afspraak te halen. Typerend gedrag voor onze samenleving. We zijn altijd onderweg, hebben haast, eten en bellen op straat en werken in de trein. In stilzitten en nietsdoen, of zonder gedachten op een zaadje kauwen, zijn we over het algemeen niet goed.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
In de grote hal van het Centraal Station kost zelfs stilstaan mij al moeite, merk ik als Bor mij aanspoort dat eens te doen. Het werkt vervreemdend. Ik heb het nooit bewust gedaan en heb me nooit afgevraagd of ik dat zou kunnen, maar ik voel me er ongemakkelijk bij. De jachtigheid van de mensen om me heen werkt aanstekelijk. Als vanzelf word ik onbewust aangespoord om mee te lopen, onderweg te zijn, ook al heb ik vandaag geen direct doel. Vreemd eigenlijk.
Niet vreemd, maar een gewoonte, meent Bor, die onder andere meewerkte aan het overzichtswerk 25 eeuwen oosterse filosofie. We zijn zo gewend om altijd door te lopen dat we vergeten om af en toe eens stil te staan. Letterlijk, op het Centraal Station, maar de hollende mensenmassa staat volgens de filosoof ook symbool voor de gedachten in ons hoofd. ‘Het is voor ons zo normaal om altijd te denken dat we nauwelijks meer in staat zijn af en toe gewoon eens te kijken naar wat er om ons heen gebeurt. Een oefening in aandacht kan ons helpen om dat te doorbreken.’
‘Nu’ is alweer voorbij
Een oefening in aandacht – ik vraag me af of de mensen om ons heen daar behoefte aan hebben. Ze rennen naar hun trein of naar een afspraak, kijken nauwelijks op of om; sommigen lopen ons zelfs bijna omver, maar lijken daar zelf geen last van te hebben. We zien backpackers, jonge stelletjes, eenlingen, ouderen, studenten en zakenlui. Sommige mensen staan te wachten op een ander. Bellend, met een koptelefoon op, of starend naar de grond of hun horloge. Ze zien er niet ongelukkig uit. Iedereen is duidelijk in gedachten, maar wat geeft dat? Je zou kunnen zeggen dat ze met hun hoofd al bij hun doel zijn, in de trein, of bij de afspraak. Of ze hebben geen aandacht voor hun directe omgeving, maar voor de muziek die ze horen, of voor de stem aan de andere kant van de lijn. Ook een vorm van aandacht, toch?
Dat is niet de vorm waar Bor op doelt: ‘Aandacht stelt ons in staat om open te staan voor de directe prikkels van buitenaf. Gedachten, telefoongesprekken of muziek sluiten ons daarvoor af. Daar is niets mis mee, dat overkomt ons allemaal wel eens, maar het heeft ook een keerzijde. Wie voortdurend in gedachten is, sluit zich af voor de wereld om hem heen. De prikkels zíjn het leven. Door je af te sluiten gaat er een hoop aan je voorbij, en dat is zonde, omdat het leven zoveel meer te bieden heeft dan alleen gedachten. Het kan soms zelfs gevaarlijk zijn, omdat je door alleen in gedachten te zijn het zicht op de realiteit kwijtraakt. Denk bijvoorbeeld aan de liefde. Iedereen heeft wel een beeld bij de ideale relatie. Maar dat beeld is een gedachte, een ideaal waar de werkelijkheid nooit aan kan voldoen. De werkelijkheid is er op haar manier, en die moet je niet altijd proberen om te vormen naar jouw maatstaven. Door te kijken naar een ander, door aandacht te hebben voor wie hij werkelijk is, kun je zelfs van zijn tekortkomingen gaan houden. Het is voor ons veel makkelijker geworden om van een idee te houden dan echt van een ander om wie hij is. Maar een idee is lucht.’
Het gevaar van gedachten, zegt Bor, is dat ze ons altijd in het verleden, of in de toekomst plaatsen. Dat geldt ook voor gedachten over onze eigen identiteit. Gedachten staan nooit direct in de realiteit. Voor de realiteit, de momenten zelf, is in ons hoofd simpelweg geen plaats. ‘Denk maar eens na over het “nu”.’ Bor lacht terwijl ik dat probeer. ‘Nu is dat “nu” van net alweer voorbij. Het is altijd “nu” en het verandert voortdurend. Je kunt er niet over nadenken. Momenten beleven doe je niet als je erover nadenkt. Dat kan alleen zonder gedachten, en als je de enige echte werkelijkheid wilt leren kennen, zul je dus moeten leren om soms niet te denken.’
Jezelf vergeten
Hoe doe je dat dan, niet denken? Je kunt aan de denkdwang toch niet ontkomen? Jawel, meent Bor. Maar het vergt enige oefening. Bor noemt het niet-denken een toestand die altijd aan het denken zelf voorafgaat. Een waarin je volledig ontvankelijk bent voor de zintuiglijke indrukken, en niets meer dan dat. Het is een toestand die we allemaal kennen, maar waar we ons niet meer bewust van zijn. Aandacht kan ons helpen om stil te staan bij die momenten, zodat we weer oog krijgen voor de realiteit. Wie aandacht heeft, kijkt bewust en ziet meer. Dat komt doordat hij zichzelf, zijn ego, vergeet. De gedachten en projecties die daarbij horen, vertroebelen zijn blik niet langer. Wie denkend kijkt, of luistert, ziet en hoort vooral zijn eigen gedachten. Wie dat niet doet, is in staat om geraakt te worden door het leven, of door een ander. Daardoor kan hij directer reageren en raken zijn handelingen beter afgestemd op de realiteit.
Dat zie je volgens Bor heel treffend terug in bijvoorbeeld de sport of de muziek. ‘Een schaatser die nadenkt over zijn prestaties in het seizoen terwijl hij aan een wedstrijd meedoet, rijdt slecht of valt zelfs. Een pianist die in zijn hoofd bezig is met zijn publiek terwijl hij een concert geeft, vindt ineens de toetsen niet meer. Maar als deze mensen aandacht hebben voor wat ze doen, en dus hun ego vergeten, vallen ze samen met hun handeling. Dan ontstaat er een soort flow, waarin de schaatser als vanzelf, maar heel alert, over het ijs glijdt en de pianist muziek maakt die boven hem zelf uitstijgt.’
Er loopt een ouder echtpaar voorbij. De vrouw kijkt ons even aan en verdwijnt dan met haar man uit zicht. ‘Zag je dat?’ vraagt Bor. ‘Ze keek naar ons en vroeg zich even af wat wij hier aan het doen zijn. Daardoor heeft ze meer gezien dan de mensen die hier met gebogen hoofd voorbijlopen. Ze maakte contact met de wereld om haar heen. Ongetwijfeld komt dat ook door het tempo waarin ze zich bewoog. Ze heeft gewoon meer tijd om te kijken.’ Daar begint volgens de filosoof het trainen van aandacht. Neem gewoon eens de tijd om te kijken. ‘Als je in staat bent om vijf minuten stil te zitten, ben je al een heel eind.’
Dat proberen we. En ik probeer bewust te kijken naar wat ik zie. Bor: ‘Merk je dat alle existentiële vragen nu even tot rust komen? Alles valt op zijn plaats, en soms word je op dit soort momenten ineens overvallen door een diep, stil geluk. Als je langer kijkt, zul je versteld staan van wat hier allemaal gebeurt. Het is heerlijk om in gedachten te zijn, maar de wereld voltrekt zich niet alleen in ons eigen hoofd.
We zwijgen even, en dan vervolgt hij: ‘Een station is eigenlijk het hart van een stad. Alles is er altijd in beweging. Mensen worden af- en aangevoerd, en zo gaan en komen er steeds oude en nieuwe verhalen. Er lopen voortdurend mensen rond met levens en overtuigingen waar je nooit iets van zult weten, zoals er in het leven voortdurend mogelijkheden zijn die aan je voorbijgaan zonder dat je ze ziet. In Japan had ik ooit een zenmeester, het was een vrouw, die zei: “Kijk naar de plaats waar je twee voeten staan.” Door altijd in ons hoofd te zitten, vergeten we die plaats vaak. Aan gedachten ontkom je niet, maar zonder plaats om te staan, ben je nergens.’
We gaan terug naar de stationsrestauratie voor een kop warme chocolademelk met slagroom, want we krijgen het koud. Binnen knabbelt de kaketoe nog steeds in opperste concentratie op het zaadje. Als we gaan zitten komt de serveerster vragen wat we eigenlijk aan het doen zijn. ‘Eerst zaten jullie daar, toen waren jullie weg en nu zitten jullie weer hier. Raar.’ Bor legt uit dat we een artikel aan het maken zijn voor een blad. Als ze wegloopt, zegt hij: ‘Nieuwsgierigheid – ook een vorm van aandacht.’