Home Privacy is…
Mens en techniek

Privacy is…

Door Danielle Cohen Henriquez op 22 augustus 2013

Privacy is…
Cover van 09-2013
09-2013 Filosofie magazine Lees het magazine

Sinds het nieuws dat de Amerikaanse inlichtingendienst NSA ons bel- en internetverkeer opslaat speelt er een privacydiscussie. Hierin laat de activistenpopulatie zoals gewoonlijk luidkeels van zich horen middels een boze tweet of het sharen van een brutaal artikel van de Speld, maar voor de meeste burgers zijn privacyinbreuken inmiddels business as usual. Waarom zouden we ons er over opwinden? We hebben toch niets te verbergen? Hebben we hier niet zelf voor gekozen met de ‘war on terror’?

Dat ging in 1971 wel anders. Toen vond de eerste breed maatschappelijke privacydiscussie in Nederland plaats naar aanleiding van een enquête voor de Veertiende Algemene Volkstelling. Hierin werden meer gegevens gevraagd dan in eerdere volkstellingen (zo werd er, tot ieders grote verontwaardiging, gevraagd naar de nachtelijke locatie van iemands auto). Dit ontketende massaal verzet en de enquête werd niet, of verkeerd, ingevuld (“op Woodstock, yolo”).

Daar waar de bevolking zich in de jaren ‘70 gezamenlijk tegen de machthebbers keerde, lijken er in privacydiscussies anno 2013 vooral twee houdingen te bestaan, die van de dogmatische doemdenkers (“privacyschending is heel erg, punt”) en die van de onverschilligen (“mijn privacy mogen ze hebben, ik heb niets te verbergen”). Het nieuwe antwoord op deze beide houdingen lijkt een derde houding: die van vertrouwen. Zo benadrukte minister van Veiligheid en Justitie Opstelten in het Kamerdebat over de kwestie op dinsdag 11 juni dat we onze inlichtingendiensten “maar eens moesten vertrouwen”. Nogal wiedes voor een bewindspersoon, maar zelfs de nieuwe Denker des Vaderlands, René Gude, omarmt dit idee. Hij zegt vertrouwen te hebben in onze rechtsstatelijke instituties, want “zonder vertrouwen is het geen doen”. Is het adagium ‘als je niets te verbergen hebt, heb je niets te vrezen’ veranderd in ‘als je vertrouwen hebt, heb je niets te vrezen’? Het lijkt tijd voor een hernieuwd collectief privacybewustzijn, en daarvoor zullen we ons moeten afvragen wat privacy ook alweer is en waarom het van belang is.
        
Privacy is een gecompliceerd begrip. Niet alleen binnen Nederland lijkt de verwarring groot, ook tussen Amerika en Europa vallen de verschillen op. Zo zijn bankgegevens in de meeste Europese landen privé, terwijl Amerikanen het geen probleem vinden dat hun creditcardgegevens door Jan en alleman op te vragen zijn. Andersom vinden de Amerikanen ons ook maar weird. Zo mag een agent hier bij een vrij eenvoudige verdenking al een huis binnengaan, terwijl de huisvrede voor Amerikanen heilig is,  zo heilig dat je het met een vuurwapen mag verdedigen (tig schoolshootings ten spijt).
       

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Recht op privacy

Hoewel Aristoteles al een onderscheid maakte tussen de publieke en de privésfeer, is privacy als concept vrij nieuw. Samuel Warren en Louis Brandeis werkten het in de negentiende eeuw uit in hun essay ‘The Right to Privacy’. Hun definitie: privacy is het recht op controle over de mate waarin informatie, gedachtes en gevoelens met anderen gedeeld worden. Slechts met deze controle zou een individu een bepaalde ‘peace of mind’ hebben waarin hij zijn eigen persoonlijkheid kan ontwikkelen.
        
In Nederland is het recht op privacy vandaag de dag in allerlei wettelijke bronnen verankerd. Het wordt beschermd door de Grondwet, de Wet Bescherming Persoonsgegevens en door verschillende internationale verdragen. Blijkbaar wordt het – net als het recht op leven en de vrijheid van meningsuiting – als een belangrijke vrijheid gezien.
        
Maar net als ‘privacy’ en haar waarde worden ‘vrijheid’ en haar waarde in alledaagse discussies doorgaans niet meer grondig doorgelicht. Hiervoor kunnen we bij de 20ste-eeuwse filosoof Isaiah Berlin te rade. Hij maakte een onderscheid tussen positieve en negatieve vrijheid. Negatieve vrijheid gaat om een sfeer van non-interventie (‘freedom from’) en positieve vrijheid gaat om het bestaan van mogelijkheden (‘freedom to’). Stel dat je thuis zit en plotseling door een onbedwingbare zin om te roken wordt overmeesterd. Hierop ga je de straat op, slaat linksaf, dan rechtsaf, even rechtdoor en je bent zonder vertraging aangekomen bij de tabakwinkel omdat er geen verkeer, wegwerkzaamheden, overstekend wild of welk ander wegversperrend verschijnsel dan ook op de route bleek te zijn.  Je bent ‘negatief vrij’ omdat je niet op je route verhinderd werd. Maar je bent niet ‘positief vrij’, want deze hele weg bewandel je omdat je een rookverslaving hebt en, hoewel je weet dat je er een langzame en pijnlijke dood van zal sterven, eigenlijk niet echt anders kan dan toegeven aan de verslaving. Hieruit volgt dat negatieve vrijheid het niet-bestaan van obstakels en positieve vrijheid het bestaan van opties is.

Vrijheid

Privacy wordt vooral als een negatieve vrijheid beschouwd. Het is immers ‘een sfeer’ (in dit geval bestaande uit persoonlijke informatie) waarin anderen (in dit geval de overheid) niet mogen interveniëren. Het is een ‘freedom from’. Als de overheid wel binnen deze sfeer treedt is er een obstakel ontstaan en ben je minder (negatief) vrij.
        
Het problematische aan een negatieve definitie van vrijheid is echter dat je ook negatief vrij kan zijn door simpelweg de vrijheden die je onthouden worden niet meer te verlangen. Zo kan bijvoorbeeld een slaaf ‘vrij worden’ door niet langer vrije tijd en vrije beweging te verlangen. Hij beperkt zijn verlangens tot de sfeer die is toegestaan door zijn meester, bijvoorbeeld binnenshuis, en treft daar binnen geen obstakels aan. Dit lijkt op de ‘zure druif’ uit de fabel van Aesopos (een Griekse slaaf van rond 600 v. Chr.) van de vos en de druif. De vos ziet druiven aan een boom hangen. Als hij zich beseft dat hij er niet bij kan, maakt hij zichzelf (dus achteraf) wijs dat hij ze toch niet gewild had omdat het zure druiven zijn. Zo is hij alsnog ‘vrij’.
        
Door privacy te zien als negatieve vrijheid leveren we haar zo gemakkelijk in. Wanneer de overheid inbreuk maakt op de privacy, rechtvaardigt zij dat met allerlei afwegingen zoals veiligheid en gezondheid. Na wat verontwaardiging wordt de communis opinio milder: “het is al goed, te veel privacy was toch slecht voor onze veiligheid” of “we vertrouwen het, want anders is het geen doen”. Maar dit zijn rechtvaardigingen achteraf. We hadden onze privacy al ingeleverd. In de sfeer die overblijft (wat betreft communicatie is dat inmiddels zo’n beetje beperkt tot face-to-face communicatie en brieven) treffen we de overheid niet meer als obstakel aan. Zo hebben we privacy ingeleverd en wanen we ons nog steeds even vrij.
        
Privacy is dus een zure druif geworden. Langzaam wordt informatie uit allerlei domeinen van ons leven zure druif. Als de overheid eenmaal met plukken begonnen is moet ze dat vooral blijven doen, bij nader inzien alle vertrouwen dat ze er lekkere wijn van maakt. Vive la liberté!

Paradox        

De paradox is ontstaan dat onze privacy afneemt, maar ons gevoel van vrijheid niet. We kunnen uit deze paradox ontsnappen door privacy als positieve vrijheid te zien. De definitie van Brandeis & Warren richtte zich immers op de ‘peace of mind’ waarin de eigen persoonlijkheid kan worden ontwikkeld. De rechtsfilosoof Timothy Macklem bouwt hier op voort: “The isolating shield of privacy enables people to develop and exhange ideas, or to foster and share activities, that in the presence or even awareness of other people might stifle.” en “Privacy is the sponsor and guardian to the creative and to the subversive.”. Privacy is van belang voor creativiteit, het aangaan van relaties en het ontstaan van sociale rollen, kortom voor de ontwikkeling van de identiteit. Deze autonome ontwikkeling van de identiteit is op diens beurt weer een belangrijke voorwaarde voor positieve vrijheid (zo kon de positief onvrije roker uit het eerdere voorbeeld ook niet helemaal autonoom zijn identiteit bepalen, hij werd immers steeds door zijn verslaving tot roken gedreven).
          
Als we onze instituties vertrouwen, geven we hen een vrijbrief om in allerlei domeinen van ons leven te snuffelen. We weten nooit welke. Het blijkt nu onze telefoon en e-mail, morgen blijken het ook de webcam en concentraten van ongezonde voedingsstoffen in ons riool. We zullen overal rekening moeten houden met een meekijkend oog, zonder te weten wie precies meekijkt, wat er allemaal wordt waargenomen en wanneer dit precies gebeurt.
        
Michel Foucault beschreef de consequenties hiervan aan de hand van de koepelgevangenis. Hierin staat een cipier in het midden. Hij kan alle verlichte cellen van de gevangenen om hem heen zien, maar zij hem niet. Omdat de gevangenen nooit weten wanneer ze bekeken worden, passen ze hun gedrag aan volgens de gedragsnorm die de cipier van hen zou verlangen. Zo internaliseren ze deze gedragsnormen.
        
Als we onze instituties vertrouwen geven, weten we niet meer wanneer we bekeken worden. Hierdoor gaan we ons op den duur gedragen op de manier waarop we denken dat we geacht worden ons te gedragen (nergens en nooit meer de combinatie ‘boerka’, ‘wit’ en ‘huis’ zeggen of schrijven). Dit is als een voortdurend terechtstaan voor hetonzichtbare tribunaal’ uit de essaybundel ‘De verraden testamenten’ van de Tsjechische schrijver Milan Kundera: “Mensen veranderen hun gedachten in overeenstemming met het onzichtbare tribunaal dat ook van gedachten verandert; de gedachteverandering is dus een gok op wat het tribunaal morgen voor waar aanneemt”. Als het individu geen privacy meer heeft en in ieder domein rekening moet houden met een mogelijk oordeel van het onzichtbare tribunaal, wordt langzaam zijn identiteit geassimileerd (niet alleen meer nergens en nooit meer de combinatie ‘boerka’, ‘wit’ en ‘huis’ zeggen of schrijven, maar het zelfs niet meer denken). De identiteit komt niet meer autonoom tot stand en de positieve vrijheid is verloren.
          
Privacy is dus onlosmakelijk verbonden aan onze positieve vrijheid. We kunnen de waarde ervan niet los zien van onze waarde als mens. Een stukje privacy inleveren is een evenredig stukje menszijn inleveren. De overheid zou zich niet alleen zelf moeten beheersen, maar ook haar burgers moet beschermen tegen alles en iedereen (van Google tot Chinese hackers tot buitenlandse veiligheidsdiensten zoals de NSA) die een aanslag doet op privacy.