Home Politiek ‘Politici blijven vaak blind voor hun eigen ideologie’
Politiek

‘Politici blijven vaak blind voor hun eigen ideologie’

Ronald van Raak dook in de geschiedenis van de Nederlandse wijsbegeerte en belicht filosofen die politiek bedreven – zoals hijzelf. Nederlanders zijn wars van abstracties, schrijft hij. Er is daardoor te weinig oog voor het ideologische gehalte van politiek.

Door Erno Eskens op 26 februari 2021

‘Politici blijven vaak blind voor hun eigen ideologie’

Ronald van Raak dook in de geschiedenis van de Nederlandse wijsbegeerte en belicht filosofen die politiek bedreven – zoals hijzelf. Nederlanders zijn wars van abstracties, schrijft hij. Er is daardoor te weinig oog voor het ideologische gehalte van politiek.

Cover van 03-2021
03-2021 Filosofie magazine Lees het magazine

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? U bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

Ronald van Raak (1969) is filosoof en historicus. Hij promoveerde op Nederlandse conservatieve denkers uit de negentiende eeuw, maar zelf bevindt hij zich aan de andere kant van het politieke spectrum. Hij is lid van de Socialistische Partij (SP). Sinds 2003 werkt hij voor die partij in Den Haag, eerst als senator en vanaf 2006 als Tweede Kamerlid. Een paar maanden voor zijn afscheid uit de landelijke politiek verschijnt zijn Denkers op de dijken. Het Nederland van de filosofen. Het boek beweegt zich op het raakvlak van politiek en filosofie, en biedt een chronologisch overzicht van Nederlandse denkers en doeners.

De vroegste persoon die u behandelt is de heilige St.-Odulphus. Hij kreeg rond 830 de opdracht om andersdenkenden in Stavoren in het katholieke gareel te brengen.
‘Ja, de keuze voor hem is misschien wat opmerkelijk. Ik heb vroeger op het St.-Odulphuslyceum gezeten. Daardoor raakte ik in hem geïnteresseerd. Verder heb ik weinig met katholieke ketterjagers, hoor. En als ik eerlijk ben: katholieke filosofie is ook buitengewoon oninteressant. Ik heb alleen een zwak voor jezuïeten. Zij zijn de vrij­denkers van het katholicisme. Als hun orde in 1773 door het Vaticaan wordt verboden, vinden ze opvallend genoeg in het protestantse Nederland een onderkomen. Juist in de kerk – de Krijtberg in Amsterdam – waar ik zelf ook weleens kom.’

Nederland was tolerant, denk je dan. Maar u beschrijft ook hoe die tolerante protestante Republiek haar staatsman Johan van Olden­barnevelt doodde.
‘Ja, die is op het Binnenhof vermoord. Samen met Mark Rutte ben ik een tijdje geleden op zoek gegaan naar zijn graf. Het moet in de catacomben onder de Eerste Kamer liggen; daar wordt nu onderzoek naar gedaan. In de strijd tegen de koning van Spanje moest de eenheid worden bewaard. Maurits van Oranje wilde die eenheid afdwingen door van bovenaf een steile vorm van calvinisme aan de bevolking op te leggen. Johan van Oldenbarnevelt had een andere aanpak. Hij wilde allerlei minderheden een plek geven in de Republiek, en pleitte dus voor een eenheid van onderaf. Bij hem begint de traditie van “schikken en plooien” en “eenheid in verscheidenheid”. Hij is vermoord door Maurits, maar zijn ideeën over tolerantie zijn gelukkig niet verdwenen.’

‘Nederlanders hebben zich altijd verzet tegen abstracte filosofieën’

U beschrijft hoe filosofen zich in politieke avonturen stortten. Dat hebt u zelf ook gedaan. Had u iets aan uw filosofieopleiding tijdens uw politieke carrière?
‘Zeker. Drogredenen kunnen herkennen is heel handig. Maar ook vanuit verschillende perspectieven kunnen denken – dat leer je bij een studie filosofie. Ik kan een VVD’er alleen overtuigen als ik snap waarom die met vrijheid iets heel anders bedoelt dan ik. Filosofie leert je ook dat je tegenstander een filosofie of een ideologie kan hebben die net zo consistent is als die van jezelf.’

Hebt u als politicus een ideologie of een filosofie?
‘Als politicus heb ik een ideologie, als mens heb ik een filosofie. De SP heeft een socialistische ideologie, zelf heb ik een spinozistische filosofie, en die twee gaan goed samen. Alle ideologie is uiteindelijk praktisch van aard, terwijl filosofie dat juist niet is. Een ideologie geeft praktische antwoorden, een filosofie stelt vragen en komt tot abstracties. Die tegenstelling vind je terug in de briefwisseling tussen Karl Marx en de Friese socialist Domela Nieuwenhuis. Als Domela vraagt om praktische adviezen voor de arbeidersstrijd, antwoordt Marx met theoretische vergezichten over een komende revolutie.’

Wat hebt u met Spinoza?
‘Ik zou mezelf niet op alle punten spinozist noemen, maar hij is zeker onze belangrijkste filosoof. Ook internationaal wordt hij gezien als een van de grote denkers over democratie. Maar hij is niet alleen een politiek denker. Hij dacht over tal van zaken na: geluk, noodzaak, religie, logica – noem maar op. Hij maakte een prachtig rationeel filosofisch systeem, dat iets poëtisch en troostrijks heeft. Het is een grootse, alomvattende filosofie. Eigenlijk te groot voor Nederland.’

Te groot?
‘Nederlanders hebben zich altijd verzet tegen abstracte filosofieën. Het is een constante. Wij hielden vooral van denkers die inzichten uit het buitenland bijeenbrachten tot een eigen levensleer. Geef ons maar een potpourri van praktische inzichten. Die konden ook invloed hebben in heel Europa – denk aan de leer van Erasmus.’

Toch is de abstracte Spinoza wel doorgebroken.
‘Ja, maar hoe? Twee eeuwen lang is hij door alles en iedereen verketterd, totdat zijn filosofie aan het einde van de negentiende eeuw door mensen als Johannes van Vloten en Multatuli in stukjes werd gehakt en werd opgediend als een praktische levensleer. Op dat moment zie je dat allerlei schrijvers en politici zich opeens spinozist gaan noemen.’

Zie je dat bij andere denkers ook?
‘Ja, het is een patroon. In Nederland wordt een filosofie populair als die concreet wordt. Als ze mensen bijvoorbeeld leert hoe je een goed en gelukkig leven kunt leiden. Abstracte theorieën werden, althans in het verleden, al snel om­gevormd tot een praktische levensleer. Waarom werd de Moderne Devotie van Geert Groote in de late Middeleeuwen zo’n succes? Omdat hij in reactie op de abstracte filosofie een praktische deugdenleer presenteerde. In de zeventiende eeuw zie je iets soortgelijks gebeuren rond het werk van de Britse natuurkundige Isaac Newton. Het newtoniaanse denken werd nergens zo breed omarmd als in de Nederlandse Republiek. Waarom? Omdat filosofen als ’s-Gravesande op basis van zijn methode een morele leer ontwikkelden. Zelfs natuur­onderzoek doen kreeg een moreel karakter.’

Is er iets mis met filosofie die je gelukkiger en handiger wil maken?
‘Nee, dat niet. Maar als je direct naar het praktische nut van allerlei denkbeelden vraagt, is dat de dood in de pot van de filosofie. Je eindigt dan met een potpourri van praktische inzichten zonder de onderlinge samenhang. Filosofie moet streven naar een coherent geheel van inzichten. Om die grote synthese te bereiken moet je de goede vragen stellen en abstraheren. Helaas zat dat niet altijd in de Nederlandse traditie.’

‘Direct naar het praktische nut vragen is de dood in de pot van de filosofie’

De academische filosofie draait toch om abstracties en fundamentele vragen?
‘Ja, maar daar speelt een ander probleem: specialisatie. Sinds de Tweede Wereldoorlog trekken academisch filosofen zich terug in hun eigen specialismen, met als gevolg dat het steeds moeilijker wordt grote synthesen in het denken te maken. De verschillende ideeën en disciplines komen nauwelijks nog samen. Specialisatie heeft als effect dat je je alleen nog uitspreekt over je eigen gebiedje. Dat is denk ik ook een reden dat academisch filosofen zich weinig in het publieke debat mengen. Ze vinden het al snel niet meer hun terrein. Dat vind ik jammer. Academici zouden een voorbeeld moeten nemen aan iemand als Gerrit Mannoury. Hij ontwikkelde begin twintigste eeuw een taalfilosofie. De betekenis van woorden kun je alleen in concrete situaties begrijpen, stelde hij. Daarin liep hij vooruit op Ludwig Wittgenstein. Hij specialiseerde zich in de taalfilosofie, maar zorgde ervoor dat zijn specialisme onderdeel was van een grotere synthese. Zijn taalfilosofie hing bijvoorbeeld ook samen met zijn denken als communist, waarbij hij steeds de discussie bleef aangaan met politiek tegenstanders over de betekenis van hun woorden.’

Is die afkeer van denksystemen ook te zie in de politiek?
‘Ik denk het wel. Dat zorgt ervoor dat politici vaak blind blijven voor hun eigen ideologie. De afgelopen twintig jaar waren, denk ik, de meest ideologische sinds heel lang. De politici, lobbyisten, ambtenaren en journalisten die op elkaar gepakt zitten op die vierkante kilometer rondom het Binnenhof hebben elkaar versterkt in een neoliberaal markt­denken. Nederland werd een “BV”, de politicus werd een “manager”, en die manager liet moeilijke problemen liever over aan anderen. Vandaar het idee van zelfregulering en het uitbesteden van taken aan consultants en experts. Hier zie je opnieuw die neiging tot specialisatie. Nu pas wordt duidelijk hoe ideologisch dat allemaal is geweest en hoe ver dit afstond van de burgers. Er wordt weleens gezegd dat mensen afstand hebben genomen van de politiek, maar het omgekeerde is het geval: de politiek heeft afstand genomen van de mensen door een politiek van uitbesteden, liberalisering en privatisering.’

Vreemd genoeg beroepen de vermaledijde neoliberalen zich op uw Spinoza. Hoe kan dat dan?
‘Ze lezen hem denk ik selectief. Als Spinoza iets over vrijheid schrijft, denken ze al snel dat hij voor de vrije markt pleitte. Maar Spinoza geloofde niet in een rationele mens die in alle vrijheid iets kan beslissen. Hij vergeleek dat met een steen die in de lucht wordt gegooid en meent dat die zélf kan bepalen waar hij neerkomt. Je kunt volgens hem wel proberen meer grip te krijgen, onder andere door een deugdzaam leven te leiden. Meer niet. Neoliberalen zien dat anders. Ze hebben zich trouwens ook ten onrechte Thorbecke, de maker van onze grondwet, toegeëigend. Ook die was absoluut geen man van de vrije markt. Hij vond dat politici de tijdgeest moesten dienen.’

U waarschuwt voor ideologie, maar zelf omarmt u toch ook een ideologie?
‘De SP-ideologie gaat uit van de natuurlijke gelijkwaar­digheid van mensen. Ik sta daar inderdaad voor.’

En dus zet u uw filosofie opzij?
‘Dat niet. Ik zit niet voor niets bij de SP. Mijn filosofische standpunten zitten dicht tegen de ideologie van de SP aan. Ik heb in de Tweede Kamer nooit mijn hand opge­stoken voor iets waar ik niet achter kon staan. Als ik tegen mijn geweten ergens voor of tegen had moeten stemmen, was ik zeker vertrokken. Tegelijkertijd vond ik het niet erg om mijn eigen mening soms wat naar de achtergrond te duwen. Je moet als politicus je persoon en je ambt ook uit elkaar kunnen houden. Wij zijn volksvertegenwoordigers, geen ik-vertegenwoordigers. Dat vergeten Kamerleden nogal eens.’

Heeft het zin gehad, uw politieke werk?
‘Ik denk het wel. De ideologie van het neoliberalisme is aan het afbrokkelen. Ik heb daar een klein steentje aan mogen bijdragen. Alles wat niet failliet mag gaan, stelde ik ooit, hoort niet op de vrije markt. Ik werd er toen om uitgelachen, maar mij leek het evident. Een systeembank hoort niet op de vrije markt te opereren. Die moet in publieke handen zijn. Hetzelfde geldt voor de zorg. Ook daar past marktwerking niet. Nu lacht niemand meer als je dat soort dingen zegt. Politici van links tot rechts – zelfs Mark Rutte – nemen afstand van het neoliberalisme, van dat marktdenken, dat individualisme. Mijn tragiek is dat die verandering komt nu ik de politiek ga verlaten.’

Wat zijn uw toekomstplannen?
‘Tot eind maart ben ik in functie en heb ik niet veel tijd om daarover na te denken. Daarna sta ik voor alle opties open. Misschien kan ik wel verder in mijn oude vakgebied – de geschiedenis van de filosofie in Nederland. Maar ik zie wel. Ik zal altijd wel iets met politiek en filosofie blijven doen.’

Denken op de dijken. Het Nederland van de filosofen
Ronald van Raak | Aspect | 164 blz. | € 17,95