Home Paus: ‘God is dood en wij hebben hem vermoord’

Paus: ‘God is dood en wij hebben hem vermoord’

06 mei 2010

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? U bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

De paus citeerde onlangs Nietzsche:‘God is dood en wij hebben hem vermoord.’ Heiligschennis? En van wie? We vroegen het filosoof Ger Groot, auteur van Het krediet van het credo en Nietzsche-kenner en de Tilburgse hoogleraar filosofie Peter Jonkers, die net door Paus Benedictus XVI is benoemd tot lid van een wetenschappelijke raad.

Verrast het u dat de paus deze woorden van Nietzsche aanhaalt?
Ger Groot: ‘Ik vermoed dat hij zich laat inspireren door de God-is-dood-theologie van de jaren zestig – de tijd waarin hij volop deelnam aan theologische discussies. Die interpreteert Nietzsches uitspraak op verschillende manieren. Ten eerste op een heel simpel niveau: als Jezus Christus God was, dan is God gestorven. Sommige theologen vatten die uitspraak toen volgens mij net zo op als de Italiaanse filosoof Gianni Vattimo dat nu doet. God is gestorven en de traditie van de transcendente God is overgegaan in de geschiedenis van de mensheid. Dat is hegeliaans gedacht: de religie wordt op een bepaald moment opgeheven.’

‘Andere theologen interpreteren het zo: God is gestorven als misdadiger, is mishandeld, heeft veel geleden. Daardoor heeft hij zich geïdentificeerd met de lijdenden onder de mensen. Die interpretatie past bij de politieke theologie die in de jaren zestig opkwam. Het geloof kreeg daardoor een sterke politieke betekenis: je beleeft je geloof door je te identificeren met de lijdenden, bijvoorbeeld in de Derde Wereld.’

Wat zou Nietzsche van de pauselijke uitspraak gevonden hebben?
‘Tja, hij verwierp niet alleen de kerk, hij verwierp ook de belofte van de kerk. Hij verzette zich het idee dat je de aardse realiteit moet verloochenen om zo deelachtig te kunnen worden aan een hogere geestelijke werkelijkheid. Hij zag de kerk als verantwoordelijk voor een levensvijandige cultuur, terwijl hij het leven juist wilde beamen. Want die kerk was ook medeverantwoordelijk voor wat hij de slavenmoraal noemde, waar de politieke theologie alleen maar een variant op is. Het zwakke, minne, onaanzienlijke geldt daarin als de norm, waaraan de sterken zich moeten aanpassen. In die moraal wordt zelfs de adelaar schuldig als hij een lam doodt.’

‘Nietzsches dood van God heeft daardoor veel verregaandere consequenties dan vaak wordt gedacht. Ze raakt ook aan de humanistische moraal die in de geseculariseerde cultuur gemeen goed geworden is. Die cultuur verwerpt de religie maar vindt nog altijd wel dat we ontzettend lief moeten zijn voor elkaar. Nietzsche daarentegen wil echt een Umwertung aller Werte, en dat maakt hem tot een gevaarlijk denker. Na de dood van God moeten we volgens hem nieuwe waarden scheppen, en dat zijn geen waarden van medemenselijkheid. Als Nietzsche zichzelf als denker ‘dynamiet’ noemt, moeten we dat dan ook heel serieus nemen. Hij blaast alle vanzelfsprekendheden die we hebben werkelijk op, en dat kan onthutsende gevolgen hebben.’

Maarten Meester

Mogen we eerst een voor de hand liggende vraag stellen die helaas onontkoombaar is: hoe is het om deze functie te krijgen juist nu de katholieke kerk zo onder vuur ligt?
Peter Jonkers: ‘Laat ik het op een seculiere manier uitleggen. Stel, je bent al jaren met hart en ziel verbonden aan een voetbalclub. Dan hoor je dat die zich schuldig heeft gemaakt aan omkoping. Je vindt het verschrikkelijk. Maar je blijft lid. Zo hangt mijn gelovig zijn, mijn lid zijn van de katholieke kerk gelukkig niet af van de wantoestanden die er nu heersen – hoe erg die ook zijn, daar is geen discussie over. Mensen denken vaak dat religie net zo iets is als een computer. Als die niet goed functioneert, koop je er de volgende keer een van een ander merk. Maar met een religie werkt dat niet zo, omdat ze bij je identiteit hoort. Je wordt ook geen Belg als je het niet eens bent met het beleid van de Nederlandse regering.’

Is het heiligschennis dat de paus Nietzsche citeert?
‘Nee, de uitspraak stamt inderdaad uit de christelijke traditie. “Gott selbst ist tot” komt uit een koraal van de predikant Johann Rist dat op goede vrijdag wordt gebeden in de lutherse kerk. In de filosofie gebruikt Hegel die woorden het eerst. “En wij hebben hem vermoord”, heeft Nietzsche eraan toegevoegd, al kun je zeggen dat die toevoeging ook in het christelijk denken past. Christus is namelijk omwille van de zonden van de mensen gestorven: zo heeft hij ons weer verzoend met God. Vroeger wekte de kerk nog wel eens de indruk dat de Joden God vermoord hadden. Daar neemt de protestantse en de katholieke kerk nadrukkelijk afstand van, met name sinds de Tweede Wereldoorlog. De paus zal bedoeld hebben dat wij mensen door onze zondigheid Christus hebben vermoord en daarmee een stuk God.’

Waarom deed hij die uitspraak?
‘De paus laat geen enkele mogelijkheid ombenut om aan de seculiere wereld te laten zien dat het christendom ook een intellectuele boodschap heeft voor onze tijd. Een van de grootste dooddoeners van onze tijd is “God is dood”. Dan zegt de paus: beste mensen, jullie moeten niet denken dat dit thema geheel losstaat van het christelijke denken. Hij wil duidelijk maken dat christenen geen wereldvreemde naïevelingen zijn. Vandaar ook dat hij in discussie is gegaan met de seculiere filosoof Jürgen Habermas.’

Maarten Meester

De dood van God

125 De dolle mens. – Hebt gij niet gehoord van de dolle mens, die op klaarlichte morgen een lantaarn opstak, op de markt ging lopen en onophoudelijk riep: ‘ik zoek God! Ik zoek God!’ – Omdat er daar juist veel van die lieden bijeenstonden die niet aan God geloofden, verwekte hij een groot gelach. ‘Is hij soms verloren gegaan?’ vroeg de een. ‘Is hij verdwaald als een kind?’ vroeg de ander. ‘Of heeft hij zich verstopt? Is hij bang voor ons? Is hij scheep gegaan? Naar het buitenland vertrokken?’ – Zo riepen en lachten zij door elkaar. De dolle mens sprong midden tussen hen in en doorboorde hen met zijn blikken. ‘Waar God heen is?’ riep hij uit. ‘Dat zal ik jullie zeggen! Wij hebben hem gedood – jullie en ik! Wij allen zijn zijn moordenaars! Maar hoe hebben wij dit gedaan? Hoe hebben wij de zee kunnen leegdrinken? Wie gaf ons de spons om de horizon uit te vegen? Wat hebben wij gedaan, toen wij deze aarde van haar zon loskoppelden? In welke richting beweegt zij zich nu? In welke richting bewegen wij ons? Weg van alle horizonnen? Vallen wij niet aan één stuk door? En wel achterwaarts, zijwaarts, voorwaarts, naar alle kanten? Is er nog wel een boven en beneden? Dolen wij niet als door een oneindig niets? Ademt ons niet de ledige ruimte in het gezicht? Is het niet kouder geworden? Is niet voortdurend nacht en steeds meer nacht in aantocht? Moeten er ’s morgens geen lantaarns worden aangestoken? Horen wij nog niets van het gedruis der doodgravers die God begraven hebben? Ruiken wij nog niets van de goddelijke ontbinding? – ook goden raken in ontbinding! God is dood! God blijft dood! En wij hebben hem gedood! Hoe zullen wij ons troosten, wij moordenaars? Het heiligste en machtigste dat de wereld tot dusver bezeten heeft, is onder onze messen verbloed – wie wist dit bloed van ons af? Met welk water kunnen wij ons reinigen? Welke zoenoffers, welke heilige spelen zullen wij moeten bedenken? Is niet de grootte van deze daad te groot voor ons? Moeten wij niet zelf goden worden om haar waardig te schijnen? Nooit was er een grotere daad – en wie er ook na ons geboren wordt, omwille van deze daad behoort hij tot een hogere geschiedenis dan alle geschiedenis tot dusver geweest is!’- Hier zweeg de dolle mens en keek opnieuw zijn toehoorders aan. Ook zij zwegen en keken bevreemd terug. Eindelijk wierp hij zijn lantaarn op de grond, zodat die in stukken sprong en uitdoofde. ‘Ik kom te vroeg,’ zei hij toen, ‘het is mijn tijd nog niet. Dit ongelooflijke gebeuren is nog onderweg. Het maakt een omweg – het is nog niet tot de oren der mensen doorgedrongen. Bliksem en donder hebben tijd nodig, het licht der gesternte heeft tijd nodig, daden hebben tijd nodig, ook nadat ze gedaan zijn, om gezien en gehoord te worden! Deze daad is nog steeds verder van hen af dan de verste gesternten – en toch hebben ze haar zelf verricht! ‘ – Men vertelt verder, dat de dolle mens diezelfde dag nog verscheidene kerken binnengedrongen is en daar zijn requiem aeternam deo aangeheven heeft. Naar buiten gebracht en ter verantwoording geroepen zou hij telkens alleen maar het volgende geantwoord hebben: ‘Wat zijn deze kerken eigenlijk nog, als ze niet de graven en gedenktekenen Gods zijn?’

(Uit: Friedrich NIetzsche, De vrolijke wetenschap, De Arbeiderspers, vertaling Pé Hawinkels)