Home Paul van Tongeren: ‘Verwondering is iets anders dan verbazing’

Paul van Tongeren: ‘Verwondering is iets anders dan verbazing’

Door Jeroen Hopster op 22 juni 2016

Paul van Tongeren: ‘Verwondering is iets anders dan verbazing’
Cover van 07/08-2016
07/08-2016 Filosofie magazine Lees het magazine

Verwondering is iets anders dan nieuwsgierigheid, verbazing of bewondering, meent filosoof Paul van Tongeren. ‘Bij filosofische verwondering gaat om het doorbreken van vanzelfsprekendheid.’

‘Het ziet er prachtig uit, maar het wemelt er van de insecten.’ Een vrouw die haar hond uitlaat kijkt toe hoe Paul van Tongeren (1950) zich, op verzoek van de fotograaf, een weg baant door een veld van hoge bloemen en grassen. Van Tongeren is behulpzaam. ‘Zolang ik er niet in hoef te gaan liggen.’
 
Van Tongeren, emeritus hoogleraar aan de Radboud Universiteit, is in het Amsterdamse Bos om met Filosofie Magazine te spreken over verwondering. ‘Want dat is nu juist de toestand van de filosoof, zich te verwonderen’, schreef Plato. ‘Er is geen ander begin en beginsel van de filosofie dan dat.’ Maar wat is dat precies, verwondering? Filosofie Magazine hield een enquête onder ruim 600 lezers, over welke ervaringen verwondering oproepen. Wandelend door de natuur duidt Van Tongeren de resultaten.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Betekenis

De natuur, ondervinden lezers van Filosofie Magazine, is bij uitstek een omgeving die verwondering oproept. Van Tongeren deelt die ervaring niet: de natuur is interessant, maar niet per se verwonderlijk. ‘Je hebt wat Heidegger de grondvraag van de filosofie noemde: “Warum ist überhaupt Seiendes und nicht viel mehr Nichts?” Oftewel: “Waarom is er iets en niet veeleer niets?” Dát er überhaupt iets is, die verwondering herken ik ook wel. Maar van de dingen die er eenmaal zijn, zoals de natuur hier om ons heen, weten we vaak heel goed hoe die in elkaar zit, hoe die groeit en zich ontwikkelt. Dat is niet het meest verwonderlijke.’
 
Waarover verwondert u zich wel?
‘Waar ik mij regelmatig over verwonder is 
dat er zoiets als betekenis is. Dat er in de werkelijkheid – de dingen die er nu eenmaal zijn – betekenis zit, zodat iets mooi of lelijk kan zijn, saai of spannend, verleidelijk of huiveringwekkend.’
 
Zit die betekenis in de werkelijkheid zelf, of zijn het betekenissen voor ons?
‘Het zijn betekenissen voor ons. Zonder een wezen dat betekenissen verstaat zouden er geen betekenissen zijn. Maar het verstaan van die betekenis impliceert dat je die betekenis ervaart als iets wat je niet zelf bedacht hebt. Kijk, die boom, die is er gewoon. Maar de schoonheid van de boom, het uitnodigende van het bos, die zijn er niet zomaar. En toch ervaren wij ze, als iets wat we niet zelf bedacht hebben.’
 
We staan stil bij een boom met een ongebruikelijke bast. 
 
Ik vind dit wel een bijzondere boom, met die verrassende rimpels.
‘Kijk, en het is verrassend voor jou – voor jou die verrast kan worden. Maar toch heb je dat verrassende niet zelf bedacht. Het verrassende spreekt je toe, als het ware. Het spreekt je aan.’
 
Verwondering is vaak beschreven als beginpunt van de filosofie. Welke verwondering heeft u tot de filosofie gedreven?
‘Ik ben nu geneigd te zeggen: het wonder van de betekenis. Het miraculeuze gegeven dat de hele wereld vervuld is van betekenis.’

Had u die gedachte toen ook al?
‘Tja, dat weet ik niet zeker. Een vroege verwondering die ik mij uit mijn middelbareschooltijd kan herinneren – de tijd dat ik echt in filosofische teksten geïnteresseerd raakte – was dat je maar 26 letters nodig hebt om een eindeloze hoeveelheid literatuur te maken. Dat er zoveel teksten zijn, met zo’n verschillende inhoud, maar allemaal opgebouwd uit diezelfde 26 letters. Dat ervoer ik als een wonderlijk gegeven.’

Resultaat 1: Natuur stimuleert verwondering

Een van de meest opvallende uitkomsten van de enquête is dat lezers van Filosofie Magazine zich vooral in de natuur verwonderen. Zo noemt een van de respondenten, gevraagd naar een moment waarop hij of zij zich verwonderde, de volgende voorbeelden:
 
‘Het moment dat ik in de winter in mijn eentje door de Appalachen liep, de sneeuw viel en ik me verwonderde over de stilte. Of het moment dat ik in een bos liep en plotseling oog in oog stond met een ree. Of de keer dat ik met de auto in een jungle reed, de motor afzette en overvallen werd door de hitte, de stilte en de geluiden van een riviertje.’
 
Veel mensen ervaren verwondering in de natuur. Hoe komt dat?
‘Volgens mij heeft dat een secundaire verklaring. Als mensen in de natuur zijn, dan zijn ze even uit hun normale doen en laten gestapt. In de dagelijkse werkelijkheid ben je voortdurend bezig met andere mensen en andere dingen. Je komt in de natuur wanneer je op reis gaat of een uitstapje maakt, weg van het dagelijks leven. Ik denk dat het niet zozeer de natuur zelf is, maar vooral het feit dat je even uit je gangbare patroon stapt, waardoor verwondering wordt gestimuleerd.’
 
Verwondering heeft te maken met het doorbreken van het alledaagse, legt Van Tongeren uit. Wanneer je plotseling oog in oog staat met een ree, wordt je alledaagse anticipatie ook heel rigoureus doorbroken. ‘Geweld-dadig doorbreken’ noemt hij het: plots kruist iets volkomen onvoorziens je pad. ‘Maar dat leidt eerder tot verbazing dan tot verwondering’, aldus Van Tongeren. ‘De meer filosofische verwondering is nog iets anders.’
 
Wat kenmerkt die filosofische verwondering?
‘Ook daarvoor geldt: het is een doorbreken, een doorbreken van de vanzelfsprekendheid. Maar die wordt niet doorbroken door iets wat zomaar je pad kruist. Je gaat er zelf naar op zoek. In zoverre de verwondering je overvalt, overvalt die je vanbinnen, vanuit je eigen denken.’
 
Kunt u een voorbeeld noemen?
‘Een ervaring die veel mensen kennen is de ervaring van het heel grote en het heel kleine. Zodra je een beetje begint te denken, lees je over wat een minimaal dingetje de Aarde is, in een onmetelijk groot heelal. Je leert het eindeloos grote te bewonderen, en ook de kleine details, zoals de nerven van een blad. Dat eindeloos grote en eindeloos kleine lhebben wij beide in ons. Onder anderen Blaise Pascal schrijft daarover, maar je vindt reflecties over het oneindig grote en oneindig kleine ook terug bij Thomas van Aquino en Aristoteles. Wij zijn een dingetje van niets in een onmetelijke werkeijkheid, en die onmetelijke werkelijkheid weerspiegelt zich helemaal in ons denken, in onze voorstellingswereld. Wij, met onze nietige menselijke geest, zijn in zekere zin alles.’

 

Resultaat 2: Verwondering vereist geen religie

Uit de enquête komt naar voren dat lezers van Filosofie Magazine religie noch spiritualiteit beschouwen als voorwaarden voor verwondering. Niettemin associeert een enkeling verwondering met mystiek:
 
‘Vijfenveertig jaar geleden – ik was toen vierentwintig jaar oud – had mijn eerste serieuze liefde met mij gebroken. Om het verdriet daarvan te verwerken maakte ik een fietstocht door Denemarken. Op enig moment passeerde ik op de fiets de hoge brug bij Vordingborg (van Sjælland naar Lolland). Deze brug is er tegelijkertijd voor auto- en treinverkeer. De medereizigers in auto en tegelijkertijd passerende trein verkeerden – dat kon je zien – in vakantiestemming. Toen ik de brug op ging beving mij een opperste verrukking, die volgens bevriende mystagogen als mystiek mocht worden geduid. De ervaring duurde de gehele rit over de lange brug. Op Lolland aangekomen was de wereld weer normaal.’
 
Zou u dit een mystieke ervaring noemen?
‘Een mystieke ervaring is meestal een heel sterke eenheidservaring – dat heeft deze ervaring ook. Wie een mystieke ervaring heeft, die zal zich verwonderen. Maar ik ben huiverig om die mystieke kwaliteit aan alle vormen van verwondering toe te schrijven. Door het mystiek te noemen maak je het tot iets heel uitzonderlijks.’
 
Heeft een mystieke ervaring een religieus karakter?
‘Ik denk van wel – althans, als je het begrip “religieus” ruim genoeg neemt. Dat eenheidsaspect doet er altijd toe, dat je de totale werkelijkheid als één ervaart. En dat je die als goed ervaart. Die twee dingen horen bij elkaar: het is goed en het is één. Dat zijn ook noties die je in alle religies terugvindt. Het is alsof je even in een bijzondere laag van de werkelijkheid verkeert, net als deze persoon tijdens het fietsen over de brug.’
 
De meeste lezers van Filosofie Magazine zien geen sterke verbinding tussen verwondering en religie. Bijna de helft van de lezers vindt verwondering in de natuur; minder dan 1 procent in de kerk.
‘Dat verbaast mij niet. Ik kan me voorstellen dat je je in de kerk niet snel verwondert. Als dingen ergens gaan zoals ze al eeuwen gaan, dan is het wel in de kerk. Daar vind je weinig dat de vanzelfsprekendheid doorbreekt. Ik zie overigens wel een verbinding tussen verwondering en religie, maar eerder in die zin dat je, wanneer je je verwondert, een ervaring hebt die verwant is aan religieuze ervaringen.’
 
Kunt u daarvan een voorbeeld geven?
‘Neem het voorbeeld dat ik gaf – het wonder van de betekenis. Dat de wereld vol met betekenis is, dat is iets ongelofelijks. Voor mij is dat de betekenis van religiositeit. Dat er zo’n aansprekende, aansporende, uitdagende betekenis zit in de werkelijkheid; misschien is dat wat mensen ooit God genoemd hebben. Ik vind dat nog altijd het meest wonderlijke wat er is: dat wij niet gewoon dingen naast andere dingen zijn, maar dat voor ons de dingen betekenis hebben. Dat die betekenis zich, als het ware, aan ons opdringt.’
 
Kun je je daar niet ook over verwonderen zonder het religieus te duiden?
‘Het hoeft niet religieus te worden geduid. Als ik zeg dat ik het religieus duid, dan bedoel ik daar geen stereotiepe beeld van religie bij te halen, die zegt: “God heeft betekenis in de werkelijkheid gelegd.” Daar gaat het mij niet om. Ik bedoel dat ik het wonder van de betekenis in een religieuze traditie – de traditie waarin ik sta, waaruit ik ben voortgekomen – een plek kan geven. Alhoewel ik niet kan zeggen dat ik het “begrijp”, op dezelfde manier als ik andere dingen begrijp. Als ik de verwondering over het betekenisaanbod van de werkelijkheid met God verbind, is dat geen begrijpen, maar een duiding en verbinding van die ervaring met een traditie en een praktijk waarin ik mij thuis voel.’

Resultaat 3: Verwondering is positief

Verwondering is belangrijk in het leven. Die stelling krijgt onder lezers van Filosofie Magazine veel bijval. Dat verwondering als iets positiefs wordt gezien is echter niet evident, benadrukt Van Tongeren. ‘Het is niet zo makkelijk om uit te leggen waarom verwondering belangrijk is.’

Waarom niet?
‘Je kunt zeggen: verwondering is van belang, omdat die je leert om op een andere manier te kijken. Omdat je nieuwe dingen leert te ontdekken. Verwondering zou dan goed zijn, omdat die in dienst staat van iets anders – nieuwe ontdekkingen, nieuwe zienswijzen. Maar die gedachte leidt tot een instrumentalisering van verwondering, en het lijkt alsof verwondering zich daar, naar haar aard, tegen verzet. Immers, iemand die zich verwondert, zal het instrumentele nut van die verwondering juist ontkennen. Die zal het wonder als wonder willen waarderen. Dat wonder is bijzonder omdat het een wonder is – niet omdat het ergens goed voor is. Als je verwondering op een instrumentele manier rechtvaardigt, doe je onrecht aan de ervaring van degene die zich verwondert.’ 

Is verwondering iets anders dan bewondering?
‘Ja, op twee manieren. Ten eerste hoeft verwondering, in tegenstelling tot bewondering, niet positief te zijn. Je kunt getroffen worden door iets, zonder het positief te duiden. Zoals het huiveringwekkende. Juist de natuur kan dat heel sterk hebben. Je kunt je verwonderen over het bedreigende van de natuur.’ 

En in verwondering lijkt ook een vraagteken te zitten, dat in bewondering ontbreekt. 
‘Inderdaad, dat is het tweede verschil. Bewondering verdraagt zich heel goed met vanzelfsprekendheid. Je zou kunnen zeggen: binnen mijn vanzelfsprekendheid bewonder ik bepaalde prestaties, of bepaalde mensen. Terwijl de verwondering juist bestaat in het doorbreken van de vanzelfsprekendheid.’
 

Resultaat 4: Kinderen zijn meesters in verwondering

Gevraagd wat we moeten doen om ons te blijven verwonderen, verwijzen veel lezers naar de openheid van een kinderlijke blik: 

‘De kinderen koesteren. Hun natuurlijke verwondering zo veel mogelijk intact houden.’ 

‘Blijven kijken met frisse ogen, ogen die niet afgedekt zijn met opgedrongen ooglappen, en nog niet verdoft zijn door jarenlang gebruik.’

De kinderlijke blik is vol verwondering, beaamt Van Tongeren. Maar kinderlijke verwondering ligt dicht aan tegen verbazing en nieuwsgierigheid. Het is niet altijd verwondering van filosofische aard. ‘Dat kinderen zich veel verwonderen is heel begrijpelijk, want ze komen voortdurend in aanraking met nieuwe dingen. Als je voor het eerst in een vreemd land komt, ben je verbaasd over alles wat je ziet. Maar als je er een paar weken bent, zijn het alleen nog de bijzondere dingen die je opvallen. Het wegebben van zulke verwondering is een kwestie van gewenning. Filosofische verwondering weet de vanzelfsprekendheid van het gewone te doorbreken.’

Kun je te veel kennis bezitten om je nog te kunnen verwonderen?
‘Dat zou ik niet zeggen. Kijk naar grote wetenschappers; je kunt beslist niet zeggen dat die zich minder vaak verwonderen dan anderen. Eerder het tegendeel. Hoewel verwondering iets is wat je overkomt, kun je er ook wel iets aan doen. Je kunt je oefenen in aandacht die verwondering stimuleert. Ook iemand die enorm veel kennis bezit, kan zijn verwachtingen doorbreken.’ 

Zou verwondering meer op school moeten worden gestimuleerd? Bijvoorbeeld door kinderen te laten filosoferen?
‘Het belangrijkste argument voor filosofie in het onderwijs, denk ik, is om het idee tegen te gaan dat er één vanzelfsprekende manier is om te praten over de werkelijkheid. Dat de wetenschappelijke manier van spreken de enige is. Of, als het al niet de enige is, dat het de enige is die “waar” genoemd kan worden, die over de werkelijkheid zélf gaat. Het tegengaan van dat idee – het besef dat er meerdere manieren zijn om over de werkelijkheid te spreken, en dat zulk spreken altijd geperspectiveerd is – is belangrijk om verwondering mogelijk te blijven maken. Om verder te blijven kijken, niet langs de lijnen van vanzelfsprekendheid. Dat is iets wat filosofie kan doen: vanzelfsprekendheid doorbreken. De filosofie heeft geen nieuwe kennis te geven, maar levert wel nieuwe vragen die wij ons kunnen stellen. Waarom zou je die vragen willen stellen? Om het vreemde weer te laten klinken in dat wat vanzelfsprekend is geworden.’