‘Art is not what you see, but what you make others see,’ staat op de schetsboekjes die te koop zijn in Museum M in Leuven. Kunst is niet wat je ziet, maar wat je anderen laat zien. Het is een citaat van de impressionist Edgar Degas. Een citaat waar de Vlaamse classicus en kunstkenner Patrick De Rynck (1963) het niet zozeer mee oneens is, maar in de huidige tijd vraagt hij zich weleens af: geven we kunst die kans wel? Want om te zorgen dat kunst je een nieuwe blik op de werkelijkheid kan geven, moet er wel eerst gekeken worden. En dat kijken, dat schiet er weleens bij in.
Je hoort dat ook aan de manier waarop we over kunst praten, vertelt De Rynck terwijl hij de eerste zaal van het museum in loopt, een stapeltje kunstboeken onder zijn arm. ‘Bijvoorbeeld als mensen zeggen: ik was in Parijs en heb de Mona Lisa gezien. Maar heb je de Mona Lisa ook bekeken?’
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Het is alweer een tijd geleden dat De Rynck De kunst van het kijken (2004) schreef, een iconografische handleiding van de Europese schilderkunst van de veertiende tot en met de achttiende eeuw, waarin wordt toegelicht wat er zoal te zien is op een doek en wat die dingen betekenen. Zo kan een protserig stilleven met kreeft en zilverwerk opeens heel anders ervaren worden als je gewezen wordt op de muis die over de rand van een schaal trippelt: het diertje is een symbool van een vraatzuchtig leven in overdaad, dat fataal dreigt af te lopen. En een dagelijks tafereel met een man met een patrijs of een nonchalant uitgetrapt muiltje op de vloer krijgt een totaal andere lading als je weet dat de patrijs vroeger als een zeer geile vogel werd beschouwd, en een muiltje op de grond een erotisch symbool was.
Toch gaat het De Rynck niet enkel om de didactiek – veel belangrijker vindt hij het om het plezier van het kijken te bevorderen. ‘Fascinerend aan kijken en zien is dat het altijd vóór woorden komt. Een kind kijkt en herkent voordat het kan praten. En op latere leeftijd geldt: ook als we niks zeggen zien we dit,’ zegt hij, gebarend naar een groot bronzen beeld van een man die zijn land aan het bezaaien is. ‘Je kunt besluiten om niets te zeggen. Maar besluiten om niets te zien is niet zo makkelijk – dan moet je bewust je ogen dichtdoen, je afsluiten voor de ervaringen die anders onvermijdelijk bij je binnenkomen.’
Naakte ervaring
Maar wat gebeurt er eigenlijk als we ergens naar kijken? En is het – omdat kijken voorafgaat aan spreken – niet juist van belang om die ervaring ‘puur’ te laten zijn, en niet direct in te vullen met kunsthistorische feiten en weetjes? De postmoderne filosoof Jean-François Lyotard stelde vorige eeuw dat kunst ons confronteert met de grenzen van wat we kunnen denken en zeggen. Die ervaring noemde hij het ‘sublieme’. Onze geest kan niet anders dan continu dingen identificeren: dit is een krant, dit is een glas, dit is een tafel. Wat kunst doet gaat volgens Lyotard daaraan vooraf. Ze confronteert ons met de ervaring zelf. Dit zou de reden zijn dat mensen voor de enorme abstracte kleurvlakken van Rothko of Newman soms in huilen uitbarsten. In zo’n werk valt niets te identificeren, waardoor we worden teruggeworpen op de naakte ervaring.
Bij figuratieve kunst ligt dat iets anders; daar kunnen wel degelijk zaken geïdentificeerd worden. Maar ook een figuratief werk kan je confronteren met iets ‘dat je niet kunt denken’. Moet de kijkervaring dan niet zo onbemiddeld mogelijk blijven?
‘Beelden gaan altijd vooraf aan woorden’
‘Het is een illusie dat je onbemiddeld kunt kijken,’ zegt De Rynck. ‘Je kijkt altijd vanuit een kader. Enerzijds is dat je opvoeding, het onderwijs dat je hebt genoten, persoonlijke ervaringen. Anderzijds is dat het kader van onze tijd: de huidige schoonheidsidealen, wat tot de canon is gaan behoren, de hedendaagse morele mores. Van dat kader moet je mensen bewust maken, juist om het kijken open te kunnen breken.’ De Rynck schreef zo’n 150 audiotours voor musea. ‘De meest beluisterde auteur van de Lage Landen’ noemt hij zichzelf schertsend. ‘Voordat ik in die tours mijn kennis over de werken deel, probeer ik mensen te laten inzien dat ze ook zelf allerlei bagage met zich meebrengen.’
Zonsondergang
De Rynck tikt op de kaft van een van de boeken die hij meegenomen heeft: Ways of Seeing (2008) van kunstcriticus John Berger. ‘Berger laat zien: beelden gaan vooraf aan taal, maar dat betekent nog niet dat ons kijken niet beïnvloed wordt door onze woorden. “Het is ons kijken dat onze plek in de omringende wereld bepaalt,” schrijft hij. “We verklaren de wereld met woorden, maar woorden kunnen het feit dat we erdoor omringd zijn nooit ongedaan maken.” De relatie tussen wat we zien en wat we weten staat daardoor nooit vast. De surrealistische kunstenaar René Magritte verwees in zijn werk naar deze altijd aanwezige kloof tussen onze woorden en wat we zien. Denk bijvoorbeeld aan La trahison des images, zijn beroemde schilderij van een pijp met als onderschrift Ceci n’est pas une pipe – dit is geen pijp.’
Onze woorden druisen soms zelfs in tegen wat we werkelijk zien. ‘Berger geeft het voorbeeld van naar de zonsondergang kijken. Kijken we dan echt naar de zon die ondergaat? Nee, we weten dat de aarde eigenlijk draait en de zon blijft waar die is. Toch hebben we het over de zon die ondergaat, en dat bepaalt hoe we zo’n zonsondergang beleven. Onze taal zorgt ervoor dat we zeggen dat we “de zon in de zee zagen zakken”, en het is van belang om te leren dat dat eigenlijk niet klopt. Er bestaat vaak conflict tussen onze woorden en de wereld, en die woorden bepalen mede hoe we dingen beleven en beschrijven. Bij kunst kijken is het daarom verhelderend om stil te staan bij wat je nu werkelijk ziet, in plaats van wat jij denkt te zien. En daarvoor is iconografische kennis van belang.’
Wisselspel
Een ander aspect van kunst kijken dat De Rynck fascinerend vindt is dat kunst altijd nú is. ‘Daarmee bedoel ik: we kunnen niet anders dan nu spreken over wat we hier nu zien.’ Hij loopt naar het beeld van de zaaiende man. ‘Constantin Meunier maakte dit in 1893. Maar tegelijkertijd is dit beeld het heden, want wij kijken er op dit moment naar. Filosoof Hannah Arendt schreef: “De werkelijkheid en de betrouwbaarheid van de menselijke wereld berusten in de eerste plaats op het feit dat wij omringd zijn door dingen die blijvender zijn dan de activiteit waarvoor zij werden voortgebracht.” Deze zin is perfect toepasbaar op kunst. We kijken nu naar iets dat ruim honderd jaar geleden gemaakt is, waardoor de tijden als het ware wegvallen: het verleden komt nu, op dit moment, onze ogen binnen.’
‘Als je van jezelf te veel moet zien, kun je niet meer kijken’
Hoe zo’n werk vervolgens ervaren wordt, verschilt dus per persoon en per tijd. ‘Meunier zette deze boer niet neer als een bedrukte proletariër, maar als een trotse figuur die respect afdwingt. Een nieuwe held. Dat was destijds ongekend en verfrissend, en liet mensen met andere ogen naar boeren kijken. De huidige kijkervaring zal anders zijn; we hebben vaker dit soort beelden gezien, in onze tijd is dit niet choquerend.’ De Rynck gebaart om zich heen. ‘In dit museum hangt ook veel christelijke kunst. Als je in de hel gelooft, kijk je anders naar vuur dan iemand die dat niet doet.’
Kijken we dan eigenlijk wel naar hetzelfde? ‘Er is een antieke theorie die stelt dat als wij ergens naar kijken, onze ogen atomen uitstralen, waardoor er een soort wisselspel ontstaat tussen wat we zien en hoe we kijken. Die theorie is natuurlijk allang ontkracht, maar laat wel zien: je kijkt nooit zomaar, maar vanuit allerlei richtingen. In die zin kijken kunstwerken ook terug: de bagage die jij meeneemt in je kijken wordt door het werk als het ware gereflecteerd. Het kunstwerk blijft hetzelfde, maar wordt op allerlei verschillende manieren bekeken,’ zegt De Rynck terwijl hij naar de volgende zaal loopt.
Ontkijking
Kun je ook beter leren kijken? ‘Ja. Kennis van waar je naar kijkt helpt je een werk te begrijpen en maakt het boeiender. En bewust een onderscheid maken tussen kijken en zien is dus ook van belang. Dat betekent dat je de tijd moet nemen.’
Een vrouw loopt de zaal binnen, maakt met haar telefoon direct een foto van een schilderij, kijkt vervolgens een paar seconden naar het werk en loopt weer door. ‘Ik heb het idee dat er sprake is van “ontkijking”. Nooit eerder werd de mens geconfronteerd met zoveel beelden als in deze tijd – Instagram, reclames, al die schermen overal. Dat is ook onderzocht. En die veelheid aan beelden zorgt ervoor dat we niet de tijd nemen om iets rustig te bekijken. Mensen kijken naar verluidt gemiddeld zeventien seconden naar een schilderij in een museum. Zeventien seconden! Dan heb je net het tekstbordje gelezen en moet het kijken nog beginnen. Ik raad aan om kunst te kijken zoals ik dat vroeger ook met mijn kinderen deed: in een museum bekeken we slechts tien werken, maar dan intens. Als je van jezelf te veel moet zien, kun je niet meer kijken. Er bestaat zoiets als kijkverzadiging.’
Tot slot wandelt De Rynck naar de bovenverdieping van het museum. Er is een expositie te zien van de Engelse landschapskunstenaar Richard Long, die zich bezighoudt met de kosmische oervormen van het heelal en de verbinding tussen mens, geschiedenis en natuur. Eén zaal is volledig gewijd aan takken die geordend zijn in een geometrisch patroon, de halve vloer van de zaal bedekkend. Een jonge vrouw staat er stil naar te kijken. Een ouder echtpaar komt binnen, werpt een verbaasde blik op de takken en loopt weer weg. De man kijkt nog even over zijn schouder naar de gebiologeerde jonge vrouw en zegt tegen zijn vrouw: ‘Volgens mij ziet zij heel andere dingen dan wij.’
Patrick De Rynck (1963) is een Belgisch classicus, actief als auteur, vertaler en recensent. Hij schreef een twintigtal boeken over onder andere schilderkunst, erfgoed, de oudheid en klassieke literatuur. Zijn laatste boek is Het laatste schilderij. Van Jan van Eyck tot Pablo Picasso (2021). Hij werkt samen met verschillende grote musea en is hoofdredacteur van webplatform Hic et Nunc, over de verwevenheid van onze tijd met de oudheid.