Home Over de vuile stad, Kampen en de hoeren van Amsterdam

Over de vuile stad, Kampen en de hoeren van Amsterdam

Door Johan Olsthoorn op 24 maart 2009

03-2009 Filosofie magazine Lees het magazine

Talloze filosofen verbleven korte of langere tijd in onze contreien. In de Filosofische reisgids verhaalt Erno Eskens over hun ervaringen en inzichten.

‘Vanmiddag bereikten we Ammeloh’, zo schreef de Duitse filosoof Arthur Schopenhauer in mei 1803 in zijn reisdagboek. Vanuit Duitsland was hij de Nederlandse grens overgetrokken: ‘Direct veranderde het gezicht. We zagen geen vieze hutten en lemen schuren meer, maar met onvermoeibare vlijt gebouwde en sierlijk beschilderde huizen.’ Schopenhauer, toen net vijftien, was onder de indruk van de netheid van ‘Almelo’.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Deze beschrijving is opgenomen in de Filosofische reisgids voor Nederland en Vlaanderen, geschreven door Erno Eskens. Eskens is filosoof, uitgever en oud-hoofdredacteur van Filosofie Magazine. Voor deze reisgids heeft hij talloze anekdotes verzameld over de vele filosofen die in de loop der eeuwen in de Lage Landen zijn geweest. De anekdotes zijn handig geordend op plaats. Voor een twintigtal grotere plaatsen zijn stadswandelingen gemaakt, die langs plekken leiden waar een filosoof ooit was. De wandeling door Utrecht, bijvoorbeeld, leidt langs huizen waar René Descartes en John Locke enige tijd woonden. Ook doet de route de Domkerk aan, waar Erasmus koorknaap was, en het kraakpand waar in 1992 Filosofie Magazine is opgericht.

Eskens vertelt amusant over filosofen van eigen bodem, onder wie natuurlijk Spinoza en Erasmus, maar ook onbekende denkers als Simon Tyssot de Patot (1655-1738). De leukste anekdotes gaan echter over de buitenlandse denkers die Nederland en Vlaanderen bezochten. En dat zijn er heel wat – onder meer Voltaire, Hegel, Marx en Wittgenstein. Niet al deze filosofen herkenden ‘de zo beroemde Hollandse netheid’ waar Schopenhauer het over had. De Engelse filosoof John Locke, die na zijn vlucht naar de Republiek het hele land doorkruiste, haalde zijn neus op voor Kampen: ‘De vuilste stad die ik tot nu toe in de provinciën heb gezien.’
Vooral Amsterdam moest het ontgelden. ‘Het Venetië van het noorden’, zo noemde de Franse filosoof Victor Cousin (1792-1867) Amsterdam nog. ‘Maar wat is dit Venetië lelijk bij slecht weer. De grachten die dienstdoen als riool stinken vreselijk.’ Ook Jacob Burckhardt en Denis Diderot klaagden over de stank. De hoofdstad van België verging het niet veel beter: ‘Een domper op de vreugde van de verbeelding. Bedenk daarbij dat er in Brussel alleen Vlamingen zijn!’ Was getekend: Voltaire.
Nochtans zijn de meeste filosofen die Eskens aanhaalt erg te spreken over de Republiek. Niet alleen omwille van de befaamde tolerantie en vrijheid van drukpers. Menig denker steekt de loftrompet over onze architectuur en zelfs over het landschap. Zowel Hegel als Montesquieu roemde Utrecht, ‘een erg mooie stad’. Diderot vond Den Haag zelfs ‘het mooiste dorp van de wereld’. En Hume, toch beroemd om zijn scepticisme, werd lyrisch toen hij de Waal bij Nijmegen vergeleek met de Nijl in het oude Egypte.

De Lage Landen zetten een aantal filosofen aan het denken. Neem Bernard Mandeville (1670-1733). Deze in Rotterdam geboren filosoof schokte heel godvruchtig Europa door te beweren dat individuele ondeugden goed kunnen zijn voor de samenleving als geheel. Ter onderbouwing van zijn stelling verwees hij naar de Amsterdamse hoerenbuurt, ‘waarin vrouwen even openlijk worden verhuurd als paarden in een stalhouderij’. Omdat de duizenden zeelui hun maandenlang opgekropte lusten konden botvieren op ‘zondige’ prostituees, konden nette Amsterdamse dames veilig over straat lopen.
Ook Montesquieu deed inspiratie op in Nederland, stelt Eskens. Vooruitlopend op zijn latere idee van de scheiding der machten, schreef hij: ‘De Hollanders hebben twee soorten koningen: de burgemeesters die de baantjes verdelen, en het lagere volk, de meest onbeschofte tiran die men kan hebben.’