Is uw lichaam normaal? Waarschijnlijk weet u wel zo ongeveer of uw lichaam lijkt op dat van andere mensen. U kunt redelijk makkelijk nagaan of u groter, kleiner, dikker of dunner bent dan gemiddeld. Over andere lichamelijke kenmerken bent u wellicht niet zo zeker. Misschien vraagt u zich weleens af of uw schaamlippen groter of kleiner zijn dan gemiddeld. Of uw penis een normaal formaat heeft. En hoe zit het met uw gezondheid? Functioneert uw lichaam op een normale manier of hebt u bepaalde ziektes of mankementen? En betekent ziek zijn ook abnormaal zijn?
Dergelijke vragen vuurt de Britse politiek filosoof Clare Chambers op haar lezers af in Intact. A Defence of the Unmodified Body (2022). Vaak weten we eigenlijk niet precies wat een lichaam normaal of abnormaal maakt, stelt ze. En toch willen veel mensen er graag normaal of in elk geval niet geheel abnormaal uitzien. Zo beschreef de Amerikaanse socioloog Kathy Davis in een beroemd geworden onderzoek dat veel vrouwen aangeven dat ze kiezen voor cosmetische chirurgie omdat ze er graag ‘normaal’ uit willen zien. Ze willen niet per se mooier worden, maar gewoner.
Lichamelijke modificatie kan een manier zijn om op te vallen, om je af te zetten tegen de norm, zegt Chambers in een videogesprek. ‘Maar zonder dat we dat misschien doorhebben, passen we ons lichaam juist aan om onzichtbaarder te worden, om beter op te gaan in onze omgeving. We vallen af, scheren onszelf, dragen make-up en veranderen ons haar om er niet te dik, te lelijk, te oud, te onverzorgd of te ziekelijk uit te zien. Soms is het lastig omdat we niet precies weten wat normaal is; dan vraag je je af of andere vrouwen ook haar op hun tepels of bovenlip hebben. En of het normaal is voor een man van een bepaalde leeftijd om kaal te worden.’
De gemiddelde soldaat
Waarom willen we er zo graag normaal uitzien? Over die vraag boog Jenny Slatman, hoogleraar medische humanistiek aan de Universiteit Tilburg, zich in haar essay Toward a Phenomenology of Abnormality (2021). Volgens haar hangt dit verlangen samen met onze angst om abnormaal te zijn. ‘Iemand die er afwijkend uitziet of het gevoel heeft er afwijkend uit te zien, zal ook de wereld op een andere manier gaan beleven,’ stelt Slatman. ‘Je wordt als het ware lichamelijk beperkt. Niet omdat je ziek bent, maar omdat je op een andere manier zichtbaar bent: een abnormaal lichaam voelt zich constant bekeken.’
Om dit te begrijpen, moeten we volgens Slatman eerst doorgronden hoe normaliteit zo’n belangrijk onderdeel van onze ervaring is geworden. ‘Het begrip “normaal” in de zin van “gemiddeld”, “gebruikelijk” of “gewoon” heeft zijn oorsprong in de negentiende eeuw,’ legt Slatman uit. ‘Voor die tijd waren er natuurlijk al ideeën over hoe het menselijk lichaam eruit zou moeten zien, maar toen had men het eerder over de “menselijke natuur”, niet over een “normaal lichaam”.’
Slatman verwijst naar het boek The Taming of Chance (1990) van de Canadese wetenschapsfilosoof Ian Hacking. Hacking legt een direct verband tussen de opkomst van het woord ‘normaal’ – afkomstig van het Latijnse norma en het Griekse ortho, dat ‘rechte hoek’ betekent – en ontwikkelingen in de statistiek. De drijvende kracht achter die ontwikkelingen, schrijft Hacking, was de Belgische statisticus en sterrenkundige Alphonse Quetelet, ‘de grootste regelmatigheidsverkoper van de negentiende eeuw’.
De doorsneemens zou alle schoonheid, grootsheid en goedheid belichamen
Quetelet stond aan de voet van een aanname die nog steeds centraal staat binnen de statistiek: dat eigenschappen, bijvoorbeeld lengte en gewicht, normaal verdeeld zijn binnen een populatie. Een normaalverdeling – die in Quetelets tijd nog enkel werd aangeduid als de Gauss-curve – is een geheel symmetrische grafiek die de vorm heeft van een kerkklok. In het midden, de plek waar de grafiek zijn hoogste punt bereikt, bevinden zich de waarden die het vaakst voorkomen. Aan de lage zijkanten zitten de outliers – de uitschieters, de minst gebruikelijke waarden.
Quetelet geloofde heilig dat alle maatschappelijke fenomenen in de Gauss-curve pasten. Hiermee zou volgens hem ook criminaliteit voorspeld kunnen worden. ‘Wij weten van tevoren precies hoeveel mensen hun handen zullen bevuilen met het bloed van anderen, hoeveel vervalsers er zullen zijn, hoeveel gifmengers er zullen zijn,’ schreef hij in Sur l’appreciation des documents statistiques (1844). Mensen worden geregeerd door dezelfde wetmatigheden als planeten, stelde hij. Daarmee was Quetelet een van de grondleggers van de moderne sociologie, waarin statistiek nog altijd een grote rol speelt.
De Gauss-curve dankt haar naam aan de Duitse sterrenkundige Carl Friedrich Gauss (1777-1855). Als Gauss de afmetingen van een planeet probeerde te achterhalen, gebruikte hij deze grafiek om te bepalen welke van zijn vele metingen de juiste was. De waarde in het midden van de curve kwam het meest voor, en had dus de meeste kans om correct te zijn. Maar Quetelet, schrijft Hacking, bedacht een andere toepassing van Gauss’ curve. Hij wist de hand te leggen op een biometrische dataset van het Schotse leger, waarin de borstomvang stond opgetekend van zo’n 5000 Schotse soldaten. Met behulp van Gauss’ grafiek berekende Quetelet vervolgens de borstomvang van de gemiddelde soldaat.
Hier gebeurt volgens Hacking iets opvallends: terwijl Gauss het gemiddelde nam om de juiste afmeting van één planeet te achterhalen, berekende Quetelet de gemiddelde borstomvang op basis van de metingen van veel verschillende soldaten. Volgens Quetelet waren al die verschillende borstkassen manifestaties van een en hetzelfde lichaam – het gemiddelde lichaam. Maar hoewel een planeet een bestaande entiteit is, is een gemiddelde dat niet. Quetelet, stelt Hacking, veranderde de spelregels van de statistiek door te doen alsof dat wel het geval is.
Prachtig doorsnee
Enthousiast over zijn bevindingen paste Quetelet de Gauss-curve toe op de lengte van Franse dienstplichtigen. Zijn berekeningen kwamen niet goed uit, wat volgens hem aan fraude moest liggen. Een paar jaar en vele berekeningen later had Quetelet, stelde hijzelf, aangetoond dat elke fysieke eigenschap van planten, dieren en mensen normaal verdeeld is.
Slatman: ‘Wat Quetelet overnam van Gauss, is dat hij de waarden die ver van het gemiddelde af lagen als “foute waarden” interpreteerde. Als de borstomvang van de gemiddelde soldaat 99 centimeter is, dan is iemand met een borstomvang van 120 centimeter een afwijkend mens, een foutje. De gemiddelde soldaat is voor Quetelet de perfecte soldaat.’ Dat is opvallend: ‘Vaak worden mensen die bovengemiddelde intelligentie of kracht bezitten als ideaal persoon bestempeld. Maar Quetelet schrijft letterlijk dat een individu dat alle kwaliteiten van een doorsneemens belichaamt, in één keer alle schoonheid, grootsheid en goedheid van dat wezen vertegenwoordigt.’
Pas aan het eind van de negentiende eeuw werd de grafiek die Quetelet gebruikte daadwerkelijk een ‘normaalverdeling’ genoemd, door de Britse statisticus Francis Galton. De term ‘normaal’ heeft nog steeds een dubbele betekenis: het is een beschrijving van het gemiddelde, maar ook een ideaal dat we moeten nastreven.
Slatman: ‘Het is niet zo dat we net als Quetelet denken dat de gemiddelde mens de perfecte mens is, maar toch geldt “normaal” vaak als ideaal. Denk maar aan de geneeskunde, waarin ziekte vaak wordt beschouwd als een deviatie van de normale staat van het lichaam: je bloeddruk is te hoog of te laag, je cellen delen te snel of je hebt een genetische afwijking. Medische ingrepen moeten de normale staat van het lichaam dan herstellen. Of denk aan het invloedrijke onderzoek van de psychologen Judith Langlois en Lori Roggman uit 1990, die stellen dat het mooiste gezicht een gemiddeld gezicht is.’
Veel vrouwen die kiezen voor cosmetische chirurgie willen niet mooier worden, maar gewoner
Opvallend genoeg wijkt wat we een normaal lichaam vinden in de praktijk vaak af van het statistisch gemiddelde, ziet Chambers. ‘Zo werd in 1998 de BMI-index – die overigens bedacht werd door Quetelet – naar beneden toe bijgesteld, terwijl de bevolking almaar dikker werd. Die index geeft allang niet meer aan wat een gemiddeld gewicht is, maar wat een gezond gewicht zou moeten zijn. Een ander voorbeeld: er vinden veel schaamlipcorrecties plaats, omdat vrouwen onder andere door porno het idee krijgen dat hun schaamlippen abnormaal groot zijn. Terwijl dat vaak helemaal niet klopt.’
Hoewel het woord ‘normaal’ een soort objectiviteit ontleent aan zijn statistische achtergrond, geeft het in de praktijk vaak een enigszins contingente norm weer. Zoals Hacking stelt in The Taming of Chance: deze onschuldig en objectief klinkende term werd langzamerhand een van de machtigste ideologische instrumenten van de twintigste eeuw.
En nog steeds heeft de term ‘normaal’ grote invloed op ons dagelijks leven. Chambers: ‘Laatst had een van mijn kinderen buikpijn omdat ze zenuwachtig was voor een presentatie. En ik zei tegen haar: “Dit is een normale reactie. Je hoeft je nergens zorgen over te maken.” Dit soort geruststellingen zie je ook op online informatiepagina’s voor patiënten: het is normaal dat je ergens bang voor bent of pijn hebt; dat is vaak nog geen reden voor paniek.’
Soms is normaal geen geruststelling, maar een prescriptieve norm. Zo geldt ‘normaal’ in de zin van ‘gewoon’ in ons land als een duiding van de Nederlandse mentaliteit. Denk maar aan de tegelspreuk ‘Doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg’, de uitroep ‘Doe normaal!’ of de slogan van de VVD-verkiezingscampagne uit 2017: ‘Normaal. Doen.’
Een monster
Wat gebeurt er als je niet normaal kunt of wilt zijn? In het boek Changing Faces (1990) laat auteur James Partridge zien hoe mensen reageren op zijn hevig verbrande gezicht. Vaak deinzen ze vol afschuw terug als ze hem voor het eerst ontmoeten; ze zien, schrijft Partridge, eerst een monster, daarna komt hij pas. De Amerikaanse schrijver Roxane Gay reflecteert op vergelijkbare ervaringen in Hunger (2017), een autobiografisch boek over leven met een lichaam dat meer dan 200 kilo weegt. ‘De meeste mensen zien mijn lichaam voordat ze mij zien,’ schrijft ze. ‘Ik voel zoveel schaamte. Ik heb nooit geweten hoe ik een normaal meisje moest zijn. Hoe ik mens moest zijn.’
Zichtbaar zijn zonder zelf gezien te worden, dat is wat mensen met een lichaam dat afwijkt van de norm volgens Slatman constant meemaken. ‘Als je als “abnormaal” wordt bestempeld, betekent dat dat je lichaam constant aanwezig is als iets afwijkends,’ zegt ze. ‘Dat werkt beperkend, omdat je voor een fijne omgang met de wereld eigenlijk op moet kunnen gaan in je omgeving.’
Slatman refereert hiermee aan de Franse filosoof Maurice Merleau-Ponty (1908-1961), die stelt dat ons lichaam het beginpunt van onze oriëntatie vormt. In De fenomenologie van de waarneming (1945) beschrijft hij hoe we altijd ergens op georiënteerd zijn. De wereld bestaat voor ons uit een enorme hoeveelheid aan impliciete mogelijkheden: we kunnen een gesprek voeren, een kopje koffie drinken, op de fiets springen of de middag doorbrengen in onze luie stoel. Deze mogelijkheden, stelt Merleau-Ponty, ervaren we alleen omdat ons lichaam in staat is om al deze dingen te doen. Dit noemt hij het ‘ik kan’ of het ‘lichaamsschema’: waar je lichaam toe in staat is bepaalt welke mogelijkheden zich in de wereld aan ons voordoen.
Zodra je lichaam wordt beperkt, verandert de manier waarop de wereld aan je verschijnt
Zodra je lichaam wordt beperkt, verandert volgens Merleau-Ponty de manier waarop de wereld aan je verschijnt. Als je een gebroken been hebt, heeft de trap die je normaal gesproken gedachteloos op rent om je sleutels te pakken een heel andere betekenis: die is een hindernis geworden. Slatman: ‘Over het algemeen geldt: hoe minder je je eigen lichaam ervaart, hoe meer je kunt. Lopen gaat prima, tot je opeens gaat kijken hoe je je been neerzet bij elke stap. Dit is wat er volgens Merleau-Ponty gebeurt als we ziek worden: je lichaam faciliteert je niet langer in stilte, maar verschijnt opeens als iets wat je in de weg zit. De vanzelfsprekendheid waarmee je je door de wereld beweegt verdwijnt.’
Volgens de Brits-Australische schrijver en wetenschapper Sarah Ahmed zag Merleau-Ponty in zijn analyse iets cruciaals over het hoofd: niet alleen een ziekte kan je beperken, maar ook de ervaring dat jouw lichaam niet normaal is binnen een specifieke sociale groep. In haar boek Queer Phenomenology (2006) schrijft Ahmed dat lichamen die afwijken van de sociale norm zich minder makkelijk door hun omgeving bewegen dan lichamen die wel aan de norm voldoen.
Slatman: ‘Wat Ahmed beschrijft zie je terug in het boek Zwarte huid, witte maskers (1952) van de Frans-Martinikaanse filosoof Frantz Fanon. Op een dag zit Fanon in de metro tegenover een wit meisje en haar moeder. Het meisje duwt haar gezicht tegen haar moeders mouw en zegt: “Mama, ik ben bang. Ik ben zo bang voor die neger.”’ (Over de vertaling van deze term werd hevig gediscussieerd. De term ‘neger’ is in het hedendaags Nederlands niet meer gebruikelijk omdat deze als beledigend wordt ervaren. In de recente vertaling is deze term desondanks gehanteerd om zo het belangrijke onderscheid van Fanon tussen nègre (‘neger’) en noir (‘zwarte’) weer te geven.)
Een vreemde ervaring maakt zich van Fanon meester. Slatman: ‘Hij is een gezonde man, lichamelijk gezien is alles oké, en toch kan hij voor zijn gevoel geen kant meer op. Ahmed stelt dat het lichaam in zulke situaties letterlijk wordt “gestopt”; je kunt je niet vrijelijk bewegen.’ Mensen met een lichaam dat afwijkt van de norm – zoals Partridge met zijn brandwonden of Gay met haar zware lichaam – zijn volgens Ahmed constant op een vreemde manier zichtbaar en kunnen daardoor niet opgaan in hun omgeving. Hun ‘ik kan’ is beperkt: als iemand je lichaam als vreemd bestempelt, is de wereld niet langer als een plek vol mogelijkheden.
Te kleine stoelen
Het voorbeeld van Fanon gaat over racisme. Is dat niet iets heel anders dan abnormaliteit? Chambers: ‘Je zou denken van wel. Maar normaliteit gaat altijd gepaard met bepaalde hiërarchieën, en dat zijn vaak juist die van gender, seksualiteit, ras, handicap en leeftijd. Normaal doen betekent niet gay doen. Er normaal uitzien betekent geen afro dragen. Je normale lichaam terugkrijgen na een zwangerschap betekent trainen voor een dun, jong uitziend lichaam.’
Bovendien zijn normaliteit en ras ook door de geschiedenis met elkaar verbonden, vult Slatman aan. ‘Statistici als Quetelet hielden zich bijna allemaal bezig met de eugenetica: ze zochten naar het ideale nageslacht. De statistiek werd hevig beïnvloed door het kolonialisme en diende onder andere om “zwakke uitwassen” aan te duiden en op te sporen. De witte, gezonde, jonge man werd bijna altijd als uitgangspunt genomen.’
Normaal zijn is een stille vanzelfsprekendheid waar je niet over na hoeft te denken
Aangezien normaliteit vaak meer een kwestie is van culturele normen dan van statistische gemiddeldes gaat wat normaal is vaak gepaard met sociale privileges, stelt Chambers. ‘Als abnormaliteit je zichtbaar maakt, is “normaal zijn” eigenlijk het privilege om onzichtbaar te mogen zijn. Het is een soort stille vanzelfsprekendheid waar je niet over na hoeft te denken. Normaal zijn is geen ervaring op zich; het is de afwezigheid van de ervaring te zichtbaar te zijn, een afwezigheid van schaamte over wie je bent.’
Volgens Chambers doen mensen die zich abnormaal voelen vaak van alles om onzichtbaarder te worden. ‘Zo zijn er veel zwarte vrouwen die hun haar met chemicaliën bewerken om “normaler haar” – of eigenlijk: haar dat voldoet aan de witte norm – te creëren. Of mensen die op dieet gaan om af te vallen en een normaal, “gezond” gewicht te krijgen.’ Maar het gaat niet alleen om fysieke ingrepen, benadrukt Chambers; veel mensen zijn ook geneigd om hun manier van bewegen aan te passen.
Zo beschrijft Partridge hoe hij mensen altijd heel voorzichtig benadert, zodat ze niet al te erg schrikken van zijn misvormde gezicht. En in de autobiografische roman Weg met Eddy Bellegueule (2014) geeft de Franse schrijver Edouard Louis te kennen dat hem als kind constant werd gevraagd in godsnaam eens normaal te doen – waarom bewoog hij zo verwijfd, als een mietje of een homo? Louis was zijn hele jeugd bezig om zijn eigen lichaam in toom te houden – om niet te veel met zijn handen te wapperen, zijn stem laag te houden en minder ‘meisjesachtig’ te lopen.
Het gevoel abnormaal te zijn ontstaat niet alleen door de blikken van anderen, stelt Slatman. ‘Het is niet zo dat we alleen maar even anders naar elkaar moeten gaan kijken. Wat we normaal vinden, is ook gematerialiseerd: bijna alle stoelen, trappen en bureaus zijn gebaseerd op gemiddeldes. Gay beschrijft in Hunger dat ze altijd doodsbang is om door een stoel te zakken, omdat bijna elke stoel te klein voor haar is – een heel vernederende ervaring. De materiële wereld lijkt tegen haar te zeggen: jouw lichaam past hier niet. En het probleem is dat veel mensen dat terecht vinden. Voor iemand die zó dik is moet er geen plaats zijn, want dat is ook niet normaal.’
Trotse lichamen
Hoe ontsnappen we aan de tirannie van het normale, vraagt Chambers zich af. In Intact pleit ze voor een herwaardering van het niet-aangepaste lichaam. Dat betekent niet dat mensen hun lichaam niet meer aan mogen passen. ‘Dat zou niet eens kunnen, want alles wat we doen – eten, drinken, ademen – beïnvloedt ons lichaam. En soms is een bepaalde ingreep – zoals antibiotica slikken of een tumor verwijderen – noodzakelijk om te overleven. Een herwaardering van het niet-aangepaste lichaam betekent dat de keuze om je lichaam te veranderen niet langer gemaakt hoeft te worden vanuit schaamte of gebrek. Jouw lichaam is goed zoals het is.’
Dat lijkt misschien voor de hand liggend, zegt ze, maar het is precies dit idee dat door actiegroepen wordt gebruikt om onder het juk van normaliteit uit te komen. ‘Er zijn bijvoorbeeld belangenorganisaties van dove mensen die uitdragen dat hun manier van leven niet abnormaal is, maar anders. Dokters stellen vaak dat doofheid een handicap is en dat dove baby’s zo snel mogelijk een gehoorimplantaat moeten krijgen. Doofheidsactivisten benadrukken dat hun manier van leven net zo betekenisvol is als die van horende mensen. Denk ook aan de body positivity movement – afkomstig uit de zwarte feministische hoek –, die stelt dat elk lichaam, ongeacht gewicht, kleur, leeftijd of handicap, geaccepteerd dient te worden. En wat dacht je van de Pride?’
Volgens Chambers geven deze bewegingen een andere betekenis aan het abnormale lichaam. ‘Waar er eerst schaamte was, is er nu trots. Trots hangt net als schaamte samen met zichtbaarheid, maar betekent iets geheel anders. Kijk, zeggen deze trotse lichamen, kijk en zie dat we houden van wie we zijn!’ En toch, ziet ze, kan juist die oproep tot trots te veel druk leggen op het individu. ‘Dan wordt juist niet trots kunnen zijn een bron van schaamte. Zo is een vriendin van mij beschaamd over het feit dat ze als feminist niet trots is op haar rimpels.’ Gay beschrijft vergelijkbare ervaringen. Ze wordt vaak bekritiseerd door body positivity-activisten, omdat ze haar logge lijf soms grondig vervloekt. Maar, benadrukt Gay, ze haat haar lichaam én ze houdt ervan.
Uiteindelijk moet normaliteit of abnormaliteit geen individueel probleem zijn, maar moet de hele samenleving zich minder richten op wat normaal is, vindt Chambers. Maar volgens Slatman is dat niet zo eenvoudig. ‘Ik denk niet dat we het idee van “het normale” ooit helemaal uit onze leefwereld kunnen bannen,’ zegt ze. ‘Er zullen altijd individuen zijn die buiten de norm vallen en zich hiervoor schamen. Maar als samenleving kunnen we wel proberen de ervaring abnormaal te zijn beter te begrijpen en mensen tegemoet te komen. Als we bijvoorbeeld zien dat mensen die heel dik zijn of een handicap hebben niet goed in hun omgeving passen, moeten we niet alleen maar denken: dan moeten ze hun lichaam maar veranderen. We moeten ook de omgeving aanpassen, zodat daarin ook voor hen plaats is.’