‘Ik was eind twintig toen ik een boek over het Tibetaans boeddhisme las. Dat begon met de edele waarheden: “Lijden bestaat. Lijden heeft een oorzaak. Die oorzaak kan verholpen worden.” Maandenlang heb ik die zinnen dag in dag uit gelezen. Ik bleef hangen bij deze eerste drie waarheden. De vierde gaat over “het pad” dat je moet volgen – daarvan dacht ik: er zijn zoveel paden. De vier edele waarheden zijn zo eenvoudig, zo analytisch, en lieten mij zien: de oorzaak van lijden heeft te maken met je visie op de werkelijkheid. Pijn, verdriet of geluk – niets is wat het is, het is wat jij ervan denkt en maakt.
Mijn hele leven had de werkelijkheid mij gefascineerd. Wat is de werkelijkheid? Toen ik me verdiepte in het Tibetaans boeddhisme kreeg ik een uitleg die aansloot bij wat ik ervoer: mijn visie op de werkelijkheid is niet de aard van de werkelijkheid. Ik sta hier en zie de wereld vanuit dit punt en lichaam. Als ik twintig meter verderop ga staan, beleef ik de wereld anders. Als toeschouwer maak ik er iets van en beredeneer ik dat. De werkelijkheid bestaat helemaal niet zoals ik die zie. Dat inzicht was verpletterend en bevrijdend.
Deze filosofie over realiteit en de aard van de werkelijkheid gaf mij voor het eerst een verklaring die resoneerde met mijn eigen ervaring van de realiteit als meertalig mens. Als ik in het Arabisch schrijf is de werkelijkheid anders dan als ik in het Nederlands schrijf. Literatuur biedt mij de mogelijkheid al die verschillende werkelijkheden naast elkaar te plaatsen zonder waardeoordeel. In Oeverloos bestaan levens, talen, werkelijkheden naast elkaar; in mijn gedichten staan het Frans, Arabisch, Tamazight en Engels naast het Nederlands. De werkelijkheid is gelaagd.’