Nietzsche mag dan nu zijn uitgegeven in een midprice-editie, zijn werk blijft even aristocratisch. Mensen moeten het lef hebben zich van elkaar te onderscheiden, stelt hij. Als ze zich tenminste kunnen medeverheugen in elkaars prestaties.
Volgens Friedrich Nietzsche (1844-1900) zou het minstens honderd jaar duren voordat mensen hem volledig konden begrijpen. Welbeschouwd schreef hij dus voor ons. Tijd voor een evaluatie van zijn werk, waarvan de Nederlandse vertaling onlangs in een midprice-editie is verschenen. Van de vele profetische uitspraken die hij heeft gedaan, kunnen wij nu zeggen of ze kloppen.
Soms nemen deze voorspellingen groteske vormen aan, zeker als ze in Nietzsches laatste werken voorkomen. Zo stelt hij in Ecce homo, zijn autobiografie, die hij ruim een maand voor zijn geestelijke instorting schreef: ‘Eens zal mijn naam met de herinnering aan iets ontzagwekkends verbonden zijn.’ Nietzsche geldt zonder meer als een van de meest invloedrijke denkers van de afgelopen eeuw, en velen zullen als ze zijn naam horen aan de dood van God denken. Maar hij heeft die geconstateerd en geanalyseerd, niet geïnitieerd. Dus om te zeggen dat hij zelf van wereldhistorische allure is gaat te ver, net als zijn vaste overtuiging dat met hem een nieuwe tijdrekening zou beginnen.
Deze gevallen van mythomanie doen echter niets af aan de betekenis van zijn andere inzichten. In een van de bekendste daarvan, en zeker het meest omineuze, voorspelt hij: ‘een ontwrichting van berg en dal waar niemand van heeft kunnen dromen.’ En even verderop: ‘Er zullen oorlogen zijn zoals ze op aarde nog nooit zijn geweest.’ Het lijken profetische woorden, griezelig in hun voorzienigheid. Vijfentwintig jaar nadat hij ze schreef, brak de Eerste Wereldoorlog uit en dertig jaar daarna de Tweede Wereldoorlog.
Militaire metaforen
Toch anticipeert Nietzsche niet zonder meer op het excessieve geweld zoals dat zich in de twintigste eeuw zou openbaren. Het is waar dat zijn oeuvre rijk is aan militaire metaforen. maar ‘strijd’ staat voor hem niet gelijk aan uitmoorden. Het woord fungeert als een metafoor: mensen moeten het lef hebben zich van elkaar te onderscheiden. Ga de concurrentie aan; ongeacht wat je doet of in welke discipline je werkzaam bent, streef er altijd naar anderen te overtreffen. Deze aristocratische moraal was een geweldige trendbreuk met de heersende moraal van zijn tijd, die verschillen juist zo klein mogelijk wilde maken.
De belangrijkste verantwoordelijke voor deze nadruk op nederigheid was de kerk. De bijtende kritiek van Nietzsche op het christendom komt er telkens weer op neer dat hij het stelselmatige verdachtmakingen van het aardse leven verwijt. Dat diende slechts als opstapje voor het hiernamaals. In de Oudheid was dat anders: grote prestaties wekten bewondering en excellentie gold als een deugd. Dat veranderde toen het christendom zijn intrede deed in de cultuur: trots ging gelden als iets verwerpelijks, nederigheid werd het nieuwe ideaal, waar iedereen aan kon voldoen. Zo ontstond een moraal die was toegesneden op de massa – of in Nietzsches eigen woorden: de slavenmoraal. Van zijn eigen middelmatigheid maakte de massa een deugd, van de pogingen van de getalenteerde enkeling om het allerhoogste te bereiken een zonde.
Onder invloed van deze ontwikkeling zijn de maatschappelijke verschillen steeds kleiner geworden.
Dit thema benadert Nietzsche vanuit telkens weer andere invalhoeken, meestal via aforismen of essayistische teksten van één of enkele alinea’s. Voor het eerst beproeft hij dit genre in Menselijk al te menselijk (1878-1879). In deze bundel, verreweg de dikste uit zijn oeuvre, bevindt zich een aantal van zijn meest scherpzinnige en diepzinnige analyses. Zie zijn prachtige ‘Verklaring van het leedvermaak’. Voortdurend zijn we anderen aan het beloeren: we begeren wat zij hebben – des te heviger naarmate ze meer op ons lijken. Zo vormt gelijkheid een voedingsbodem voor jaloezie. De buurman veroorzaakt meer afgunst dan de koning. Kun je zelf iets niet krijgen, dan kun je hem dat op z’n minst misgunnen. Wordt de buurman daadwerkelijk getroffen door tegenslag, dan leidt dat tot leedvermaak en sust het tijdelijk de jaloezie. ‘Leedvermaak is de laagste uitdrukking van vreugde over de overwinning en het herstel van het evenwicht.’ Deze wrok, en de christelijke moraal die daaraan ten grondslag ligt, moet zo snel mogelijk worden opgeruimd.
Nu was terwijl Nietzsche schreef de afbrokkeling van het gezag van het geloof al gaande. De dood van God was onvermijdelijk. Nu eens doet hij alsof dit goddelijke sterfgeval al heeft plaatsgevonden, dan weer is de doodstrijd nog in volle gang. Ondanks zijn felle kritiek op het christendom constateert Nietzsche de dood van God met een mengeling van opluchting en vrees. Want net zozeer als hij het geloof verfoeit, is hij bevreesd voor de leegte die het dreigt achter te laten. Hij noemt het nihilisme, dat elke vorm van moraal ontkent – ‘de meest ongure aller gasten’ die voor de deur staat. Het traditionele begrippenpaar ‘goed’ en ‘kwaad’ mag hebben afgedaan, er moet wel iets voor in de plaats komen. Dat is de opdracht die Nietzsche zichzelf stelt: om voorbij goed en kwaad te geraken.
Moreel niemandsland
Een hels karwei: morele bakens plaatsen in dit niemandsland. De belangrijkste troef van Nietzsche is de Uebermensch – of Bovenmens, zoals deze figuur in de Nederlandse vertaling heet. Vermoedelijk is dit zijn meest omstreden denkbeeld en tevens een van zijn meest duistere ideeën. Want wat bedoelt hij er precies mee? In Aldus sprak Zarathoestra (1883-1885), volgens Nietzsche zelf zijn hoofdwerk, stelt hij het als volgt: ‘De mens is een koord, geknoopt tussen dier en Bovenmens.’ Dit maakt de laatste tot ‘de zin der aarde’. Kenmerkend aan deze gestalte is dat het christendom er geen vat op heeft: de Bovenmens erkent geen hiernamaals, voelt zich niet aangesproken door het gelijkheidsideaal en laat zich niet knechten door het traditionele begrippenpaar ‘goed’ en ‘kwaad’.
Maar echt concreet wil Nietzsche maar niet worden. Wel noemt hij, verspreid over zijn oeuvre, namen van mensen die aanspraak mogen maken op de status van Uebermensch, of daar tenminste dicht bij in de buurt kwamen: Socrates, Goethe, Napoleon. Deze opsomming biedt echter ook weinig aanknopingspunten voor gewone stervelingen.
Daarvoor moet je in het vroegere oeuvre van Nietzsche zijn, waarin hij het nog niet heeft over de Uebermensch, maar over vrije geesten. Menselijk al te menselijk, aldus de ondertitel, is zelfs speciaal geschreven voor dit menstype. In dit boek en in Morgenrood (1881) geeft de filosoof tips en leefregels die je in praktijk kunt brengen. Deze do’s and don’ts voor de vrije geesten lijken geregeld direct afkomstig uit Renaissance-etiquetteboeken, die uitleggen hoe hovelingen zich dienen te gedragen. Van Nietzsche is bekend dat hij een groot bewonderaar was van het Handorakel van Baltasar Gracián. Hij noemde deze aristocratische etiquette in zakformaat zelfs een hoogtepunt van de Europese cultuur.
Morele aristocratie
Een opmerkelijke voorkeur voor iemand die uitkeek naar de komst van de eerste vrije geesten. Etiquette vereist namelijk een flink dosis conformisme: ze schrijft regels voor die moeten helpen voorkomen dat iedereen zijn eigen gang gaat. Zo schept ze duidelijkheid in het sociale verkeer, maar wel ten koste van de keuzevrijheid. Nietzsche redeneert anders. In plaats van de elite te temmen, bieden deze tips haar concrete richtlijnen om zo veel mogelijk succes te boeken: in de conversatie, tijdens vergaderingen, gedurende het spel. Triomfen zijn namelijk niets om je voor te generen. De werkelijke aristocratie wordt niet gehinderd door enig minderwaardigheidscomplex. Zij komt niets tekort en – belangrijker – schaamt zich niet voor haar bezit. Rancune is haar, als het goed is, vreemd. Of beter: de ware aristocraat is ervan bevrijd.
Dat Nietzsche met adel niet doelt op een financiële elite, een soort Quote 500, maar op een morele aristocratie, blijkt uit de volgende observatie. Hij constateert dat de goede manieren verdwijnen naarmate de invloed van het hof afneemt. Dit leidt tot de volgende verschraling: ‘Niemand verstaat meer de kunst om op een spirituele manier te huldigen en te vleien.’ Vanwaar Nietzsches bezorgdheid over de teloorgang over deze tradities? Die heeft alles te maken met zijn strijd tegen rancune. In plaats van anderen dingen te benijden en mislukkingen toe te wensen, zou je ze hun triomfen juist ruimhartig moeten gunnen. En hoe doe je dit beter dan door er ruimschoots aandacht voor te vragen?
Alleen wie zulke generositeit kan opbrengen, mag werkelijk een vrije geest heten. Het tegendeel daarvan, wrok koesteren, is een bezigheid die snel alle aandacht opeist. Voortdurend loert ze op buitenbeentjes, uitblinkers en winnaars. Dat is niet alleen doodvermoeiend, maar het kan je zelfs opslokken. Van leedvermaak naar medeverheugen (Mitfreude): dat is de omkering van alle waarden die Nietzsche wenst. Alleen, hoe doe je dat? Daarover heeft hij tal van ideeën, maar zelden wordt hij zo concreet als in het volgende voorstel. Eeuwenlang hebben mensen gebeden in de hoop dat zo de tekortkomingen in hun leven werden verholpen. Vervang deze praktijk, die de nadruk legt op wat eraan schort, door een andere, die veel blijmoediger is. ‘De beste methode om elke dag goed te beginnen is: bij het ontwaken te bedenken of men niet ten minste één mens op deze dag een plezier zou kunnen doen.’ Daar is niets ingewikkelds aan; iedereen kan dit doen.