Home ‘Niemand kan leven in een leeg ideaal’

‘Niemand kan leven in een leeg ideaal’

Door Coen Simon op 16 januari 2008

01-2008 Filosofie magazine Lees het magazine

Bas Heijne neemt niet snel grote woorden als Verlichting en moderniteit in de mond. 'Je moet mensen een bepaalde mate van onredelijkheid gunnen.'

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

 
Acht jaar geleden mocht Bas Heijne met een wekelijkse column in NRC Handelsblad de twintigste eeuw uitzwaaien. Het leverde de goed besproken bundel De wijde wereld op. In de bundel omschrijft Heijne de tijdsgeest van onze eigen fin de siècle als volgt: ‘Omkijkend naar de afgelopen eeuw voelen we een sentimentele nostalgie opkomen. Naar gewonen mensen, net als wij, die iets meemaakten… Laat ons iets beleven. Geef ons de geschiedenis terug.’

De vraag ligt voor de hand: hebben we nu onze geschiedenis teruggekregen? ‘We zijn er’, meent Heijne, ‘sinds 11 september 2001 vooral naar op zoek gegaan. De noodzaak van een geschiedenis, een identiteit waarin je je kunt koesteren is heel groot geworden.’ Maar volgens Heijne is het overtrokken om te menen dat alleen ‘9-11’ ons de behoefte aan geschiedenis heeft gegeven. ‘Het heeft natuurlijk bijgedragen aan bewustwording, maar het was te voorspellen dat als globalisering en immigratie op gegeven moment een onweerlegbaar feit zijn, en gezellig wensdenken voor velen niet meer voldoet. Het ontstaan van zo’n grote wereld levert hoe dan ook de behoefte op aan een kleine herbergzame wereld.’

De gespannen relatie tussen deze twee werelden is het vertrekpunt van Heijne’s meeste recente boek, getiteld Onredelijkheid. Welbewust koos hij hiervoor de vorm van het essay. De columnist en redacteur van NRC Handelsblad wilde niet met een pamflet of bundel polemieken het vuurtje onder de politieke hogedrukpan nog verder opvoeren. Heijne: ‘ik bekijk in Onredelijkheid de veranderingen in de wereld vanuit mijn eigen ervaring en probeer geen grote woorden in de mond te nemen, zoals moderniteit, clash of cultures, Verlichting. Daar wordt al te gemakkelijk mee geschermd in het publieke debat. De Verlichting lijkt in die debatten soms iets waar je je handtekening onder kunt zetten en waarna je ineens verlicht bent.’

De kleine wereld waarvandaan Heijne in de bundel de grote wereld beziet is een plek uit zijn jeugd: het Zwanenburg van de jaren zeventig. Een dorp tussen Haarlem en Amsterdam, met ‘een paar duizend inwoners, een oude, gereformeerde kern, een paar nieuwbouwwijken voor jonge forensen, goed onderhouden plantsoenen en sloten’, en, schrijft Heijne ‘in Zwanenbrug, dat kon ik iedere dag opnieuw uit eigen ervaring vaststellen, gebeurde niets.’ Zwanenburg is daarmee niet bijzonders, integendeel, het staat voor Heijne symbool voor de naoorlogse Nederlandse (en zelfs Europese) idealen. Iedereen leefde in die tijd in het sluimerende besef van drie idealen: zorg dat je los komt van de groep (individualiseer), verzet je tegen het natiedenken (globaliseer), en leg je neer bij de ontkerkelijking (seculariseer).
 

Zo algemeen mogelijk

Het zijn deze idealen geweest die, meent Heijne, grotendeels verantwoordelijk zijn voor de huidige politieke en maatschappelijke polarisaties. ‘Het waren misschien mooie idealen, maar het waren nietszeggende idealen. Het moest allemaal zo algemeen mogelijk blijven. Niets mocht worden ingevuld, anders dan zou daarmee een groep ontstaan, zouden automatisch anderen worden uitgesloten en gleden we zo weer af van groepsdenken naar racisme. De idealen moesten zo algemeen zijn, opdat iedereen erin zou passen. Maar dat getuigt van weinig psychologisch inzicht, niemand kan natuurlijk leven in een leeg ideaal.’ Deze algemene of onbepaalde idealen vond men terug in alle hoeken van de samenleving. ‘De nationale vlaggen in Straatsburg hangen alfabetisch. Er mocht geen hiërarchie zijn en aan een Europees leger mocht al helemaal niet worden gedacht. Nederlanders mochten zich nooit beroepen op hun eigenheid en nieuwkomers moesten zichzelf blijven.’ Kortom, in de oude idealen, hoe algemeen ze ook waren, waren theoretisch wel heel redelijk, maar praktisch juist niet. Toch is die praktische onredelijkheid niet de onredelijkheid uit de titel van het boek. Dat is misschien het enige polemische aan het boek: ‘ik vond het wel prettig tegendraads zo’n titel in een tijd waarin iedereen z’n mond vol heeft van rationaliteit en westerse Verlichting. En de titel dekt ook de lading. Mijn boek is bedoeld om te laten zien dat je moet uitgaan van de onredelijkheid die nu eenmaal in mensen zit. Gun de mens een zekere onredelijkheid. Je moet natuurlijk voorkomen dat deze ontspoort, maar dat kan alleen als je onderdrukking ervan zoveel mogelijk probeert tegen te gaan. Kijk naar moslims, of kijk naar het voormalige Joegoslavië, naar Irak, zodra je van een onderdrukt volk de deksel van de pan haalt wordt niet iedereen opeens hartstochtelijk democratisch. Nee, dan grijp je eerst terug op een basisgevoel van identiteit. Wie zijn korset verliest, vecht in eerste instantie opnieuw voor een identiteit.’ Volgens Heijne hoeven we niet te denken dat die gehoopte zuiver redelijke Verlichting er ooit komt. ‘De grote zuilen bestaan niet meer, maar er ontstaan in zekere zin nu steeds meer kleine zuiltjes. Mensen trekken zich terug in kleinere gemeenschapsvormen, in het regionale.’ Maar dat hoeft globalisering en multiculturaliteit helemaal niet in de weg te staan. ‘Ook de wereldburger ziet alleen de overkant van de straat als hij zijn voordeur opendoet, dat wordt nogal eens vergeten.’

En wat dat betreft, merkt Heijne op, kunnen we meer leren van een Amerikaans ideaal dan van een Franse Verlichting, met zijn laïcité als steriel ideaal. In Amerika moet ‘Amerikaan-zijn’ en het hebben van een eigen identiteit altijd kunnen samengaan. Laïcieté is een dogmatische redelijkheid. Waarom zou je vormen van eigenheid niet kunnen laten opgaan in een pluriform geheel?’

Coen Simon