Home Nelleke Noordervliet: ‘De mens is een tijdelijke schimmel’

Nelleke Noordervliet: ‘De mens is een tijdelijke schimmel’

Door Jeroen Hopster op 03 januari 2013

Cover van 01-2013
01-2013 Filosofie magazine Lees het magazine

Spinoza behoort tot de centrale figuren die Nelleke Noordervliet opvoert in haar laatste roman Vrij man. In 2013 schrijft zij het boekenweekessay, over Nederlands dubbelzinnige omgang met zijn roemrijke verleden.

Vrouwelijke vrijdenkers vormen het onderwerp van haar laatste lezing, verlichte spinozisten spelen een hoofdrol in haar nieuwste boek. ‘Nederland in de Gouden Eeuw, dat vind ik een uitermate boeiende tijd’, vertelt Nelleke Noordervliet, die plaatsneemt voor haar kamerbrede boekenkast. ‘Volgens de Britse historicus Jonathan Israel werd daar de basis gelegd voor de Verlichting, die pas in de achttiende eeuw in de rest van Europa gestalte kreeg. Het denken van Spinoza en de kringen rondom hem is illustratief voor de veranderingen die de moderniteit inluidden.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Interesse voor het verleden vormt een rode draad in het oeuvre van Noordervliet. Maar ook de filosofie heeft haar belangstelling, getuige het grote aandeel van wijsgerige werken in haar boekenkast. ‘Al moet ik zeggen dat ik geen spontane bewonderaar ben van beroepsfilosofen, wier grootheid schuilt in hun denkkracht en minder in hun stijl. Academische filosofen proberen, net zoals wetenschappers, de werkelijkheid te formaliseren. Voor schrijvers geldt dat niet; zij beschikken over meer vrijheid om de wereld op eigen wijze gestalte te geven.’
 
WAT KAN IK WETEN?
‘De kennis die de literatuur aanreikt is mimetisch: zij imiteert de mens en het leven. Daarin verschilt literatuur van wetenschap en filosofie, die empirische en logische kennis verschaffen. Als talige vormen van representatie staan literatuur en filosofie wel dicht bij elkaar. Ze ondervinden ook een gemeenschappelijke beperking: taal is een bot instrument om de werkelijkheid mee te lijf gaan. Enerzijds is die een mes om de werkelijkheid te analyseren, anderzijds een kwast om de werkelijkheid mee te schilderen. Maar in beide gevallen ben je bij taal afhankelijk van het prediceren, het uitspreken. Je hebt altijd een werkwoord nodig en een relatie tussen subject en object. Dat is een structuur die de taal aan ons oplegt, hoewel wij die structuur, de scheiding tussen subject en object, in werkelijkheid niet zo hoeven te ervaren. De schilder heeft geen taal, maar gebruikt kleur, vorm en beeld, om daarmee op een heel andere wijze te spreken. Muziek spreekt ook, zij het op een manier die wij nog moeilijker kunnen doorgronden. Zij verschaffen elk vormen van kennis, maar elke vorm brengt zijn beperkingen met zich mee.’
 
WAT MOET IK DOEN?
‘Ja, hoe moeten wij leven, dat is de grote vraag. Samen spreken wij de regels af van de moraal, maar die regels veranderen met de tijd. Denken dat er een eeuwigdurende moraal bestaat, dat goed en kwaad voorgoed zijn vastgelegd, is een illusie. Wat wij nu goed vinden zal over driehonderd jaar niet meer goed gevonden worden. Wat men twee-, drieduizend jaar geleden goed vond, daar trekken we nu onze wenkbrauwen bij op. Maar hoe je precies moet leven, dat houdt meer in dan de moraal alleen. Dat is voor mij het aanhoudende thema in de literatuur. Het is een vraag – een vraag zonder antwoord. Maar toch is het een vraag die je telkens moet blijven stellen en waarop je voortdurend een voorlopig antwoord geeft, of een mogelijk antwoord. Daarom staan hier zoveel boeken in de kast. Het is de vraag van elke roman.’
 
WAT MAG IK HOPEN?
‘Hoop is een ongelofelijk moeilijk begrip. In deze tijd van verandering worden we steeds vaker geleid door angst. Op zichzelf is angst een goede motor om tot handelen te komen; die zet je in beweging, maar je kunt die beweging alleen zinvol maken door daar hoop aan te paren. Die positieve invulling mogen we weleens wat meer benadrukken. Nu worden we toch vaak geregeerd door de negatieve kant, door het defensieve. Kijk naar de politiek; alles wat daar gebeurt is eigenlijk defensief. De visie ontbreekt.

De overtreffende trap van de hoop is de utopie, het onhaalbare ideaal. Voor utopieën moet je oppassen, want elke utopie draagt haar dystopie met zich mee. Een volledig vreedzame wereld, bijvoorbeeld, waar nooit iets misgaat, dat zou toch van een saaiheid zijn… daar zou ik niet in willen leven. Ook de rauwe randjes van het bestaan zijn nodig; de vraag is alleen hoeveel je daarvan kunt verdragen. Hoop moet dus realistisch zijn, in die zin dat hij geen illusie wordt. Hij is een sentiment dat wij met open ogen tegemoet moeten treden.’
 
WAT IS DE MENS?
‘Ik ben een humanist, alhoewel die kwalificatie misschien te positief is wanneer je humanisme opvat als “geloof in de goedheid van de mens”. Zover ga ik niet; de mens is  eigenlijk maar een voorlopige, tijdelijke schimmel op de aarde. We zijn hier eens ontstaan en op een gegeven moment sterft het hele zootje weer uit. So what? We moeten niet denken dat we iets heel bijzonders zijn. Wel beschikken wij over een vrij bijzondere eigenschap waar het dieren doorgaans aan ontbreekt, namelijk bewustzijn van tijd en daarmee van onze sterfelijkheid. Tegelijkertijd is dat ook onze vloek, want bewustzijn van de tijd en de dood zorgt ervoor dat je nooit in het moment kunt leven, dat je voortdurend afscheid neemt. En dat geeft verdriet. In die zin is de mens bijzonder. Maar ik sluit niet uit dat er, als de mens is uitgestorven, een andere soort ontstaat die nog veel opmerkelijker eigenschappen heeft. Het idee dat wij de kroon op de schepping zijn, een soort eindproduct van alles waar de evolutie naar streeft, is een kinderlijke gedachte.’
 
Vrij man
Nelleke Noordervliet
(Augustus)
464 blz. / € 24,95