De universiteit is een vrijplaats voor uiteenlopende denkers en ideeën. Maar moeten controversiële sprekers wel een podium krijgen?
Wat hebben ethicus Peter Singer, wetenschapper Richard Dawkins en ideoloog Steven Bannon gemeen? Alle drie werden ze geweerd van lezingen waarvoor ze waren uitgenodigd, nadat bloggers, studenten of academici over controversiële uitspraken van hen waren gevallen.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
En ze zijn niet de enigen. Aan Amerikaanse universiteiten leidt de uitnodiging aan controversiële sprekers regelmatig tot studentenprotesten. Ook in Nederland ontstond onlangs commotie, toen de conservatieve denker Jordan Peterson werd uitgenodigd voor een discussieforum bij de Universiteit van Amsterdam, en rechtsfilosoof (en tegenwoordig Forum voor Democratie-senator) Paul Cliteur voor een lezing in Groningen. Moeten universiteiten wel een podium bieden aan omstreden denkers met aanstootgevende opinies?
TEGEN
Tegenstanders wijzen erop dat ongebreidelde vrijheid van meningsuiting geen doel is op zich. Ook John Stuart Mill – de filosoof op wie vrijheidspleiters zich vaak beroepen – geloofde dat niet. Er zijn grenzen aan de vrijheid van meningsuiting. Als een spreker een boze massa ophitst tegen immigranten, pal voor de deur van een asielzoekerscentrum, dan zou er geweld kunnen ontstaan. In zo’n situatie, meende ‘consequentialist’ Mill, nopen de slechte gevolgen tot een spreekverbod. Spreken staat slechts vrij in zoverre het anderen geen directe schade berokkent.
Zulke schade, stellen hedendaagse no-platformers, beperkt zich niet tot fysiek geweld. Woorden kunnen ook emotioneel beschadigend zijn. Ze kunnen ‘microagressies’ herbergen – beledigingen die klein en subtiel zijn, maar blijk geven van racisme en seksisme. Ze kunnen helpen om sociale groepen te marginaliseren. Daaraan moeten universiteiten geen podium geven.
Een ander argument voor no-platforming – geen podium bieden – is dat universiteiten aandacht moeten geven aan wat aandacht verdient. Niet alleen aan de extreme opinies, die naar academische standaarden helemaal niet zo goed onderbouwd zijn. Tegenstanders van de komst van Jordan Peterson naar Amsterdam stelden dat hij was uitgenodigd omdat hij populair en omstreden is, niet vanwege zijn deskundigheid. Puur entertainment, waarmee Peterson een status krijgt die hij niet verdient.
VÓÓR
Aan de andere kant van dit debat staan voorstanders van de vrijheid van meningsuiting, die de universiteit voorstellen als marktplaats voor ideeën. Een primaire missie van universiteiten is om studenten met verschillende ideeën in aanraking te laten komen – ook met ideeën die verwarrend, controversieel en provocerend zijn. Die hoeven natuurlijk niet voor zoete koek te worden geslikt; het gaat erom dat zij aanzet geven tot debat. Als de spreker een charlatan blijkt te zijn, dan zal hij vanzelf wel worden ontmaskerd. Laat het vrije woord zijn werk doen.
Volgens de vrijheidsstrijders zijn verbod en censuur verkeerd, zeker wanneer die voortkomen uit de suggestie dat sommige uitspraken als ‘kwetsend’ kunnen worden opgevat. Is ‘gekwetst zijn’ niet een nogal vaag en subjectief criterium? Kan niet elke uitspraak door een lichtgeraakt persoon als ‘microagressie’ worden ervaren? Elke kwetsing serieus nemen resulteert in een dictatuur van de overgevoeligheid; degene die het hardst roept gekwetst te zijn, krijgt zijn zin.
Bovendien hangen die kwetsingen meestal samen met een politiek motief, verkondigd door (extreem-)links en gericht tegen opruiende opinies op (alt-)rechts. De facto proberen no-platformers ideologische tegenstanders uit het debat te weren. Maar is dat geen vorm van politieke manipulatie? Zou juist de universiteit niet de ruimte moeten bieden aan verschillende ideologieën?
TWEE NUANCES
Vanuit de ethiek kunnen we in dit debat twee nuances aanbrengen, die in de verhitte strijd vaak over het hoofd worden gezien. De eerste betreft de rol van de universiteit. Die is veelzijdiger dan verdedigers van de vrijheid van meningsuiting soms suggereren. De universiteit is niet slechts een vrijplaats voor ideeën, waarvan de beste komen bovendrijven. Het is tevens een plaats waar studenten zich oefenen in morele deugden, zoals respectvol met elkaar omgaan, interesse tonen in andermans standpunt, en problemen harmonieus oplossen. Het is best mogelijk dat het vrije woord soms wat aan ruimte moet inboeten, wanneer het op gespannen voet staat met deze andere missies.
Een tweede nuance betreft de context van no-platforming. Lobbyen tegenstanders om ervoor te zorgen dat een controversiële spreker niet wordt uitgenodigd? Dat de lezing van een reeds uitgenodigde spreker niet wordt bezocht? Of proberen ze er met protesten en dreiging van geweld voor te zorgen dat een lezing niet plaats kan vinden?
Die verschillende contexten zijn moreel relevant. Er is een onderscheid tussen zelf kiezen om een spreker geen podium te bieden, en ervoor zorgen dat een spreker geen podium krijgt, ook al wordt hem of haar dat door anderen geboden. Actief sprekers tegenhouden is een vorm van censuur, die aan de universiteit in beginsel ongewenst is. En die vaak een averechts resultaat heeft, want de roem van controversiële sprekers groeit met elke boycot.
Wie een lezingprogramma opstelt, moet dus goed bedenken wie een uitnodiging toekomt. Maar vervolgens is het zaak dat de organisator niet te makkelijk zwicht voor stampij. In die situatie is het vaak beter om vast te houden aan het motto waarmee de filosofie van Voltaire eens werd gekarakteriseerd: ‘Ik ben het niet eens met wat u zegt, maar ik zal uw recht om het te zeggen tot aan mijn dood verdedigen.’