Home Minder ego, meer compassie

Minder ego, meer compassie

Door Jeroen Hopster op 02 juli 2013

07/08-2013 Filosofie magazine Lees het magazine

Niet alleen helpt boeddhistische meditatie om inzicht te krijgen in onze geest en emoties. Boeddhisme heeft naast een eigen psychologie, ook een sociale visie, stelt psycholoog en boeddhistisch leraar Han de Wit.

Hoe komt het dat dezelfde situatie door verschillende mensen zo anders kan worden beleefd? Han de Wit begon in de jaren ’ 60 zijn studies psychologie en filosofie, om inzicht te krijgen in de werking van de geest. Maar zijn vraag bleef onbeantwoord. Het behaviorisme hield de psychologie in zijn greep: psychologie ging over menselijk gedrag, de geest was een ontoegankelijke ‘black box’. En de filosofie werd beheerst door taalkwesties; de ervaring kwam nauwelijks aan bod. De Wit ging op zoek alternatieve bronnen om zijn vraag te beantwoorden, en kwam via ‘verdachte boekhandels’ het boeddhisme op het spoor. “Ik ontdekte dat het boeddhisme een eigensoortige psychologie bezit, die gaat over onze werkelijkheidsbeleving, over het verhelderen van onze geest en over levenskunst. Maar het is geen ‘derde persoonspsychologie’, zoals de westerse empirische psychologie. Het is een ‘eerste persoonspsychologie’: empirisch onderzoek dat mensen op hun eigen geest uitvoeren.”

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Egoloosheid

De geest, dat is een thema waar ook westerse filosofen zich in hebben verdiept. Waarin onderscheidt zich de boeddhistische aanpak?
“De boeddhistische epistemoloog Dharmakirti maakte een onderscheid tussen conceptuele kennis en perceptuele kennis. Dat onderscheid vinden we 12 eeuwen later bijvoorbeeld ook terug bij Bertrand Russell. Conceptuele kennis is wat Russell ‘knowledge by description’ noemt: een geheel van begrippen die op een samenhangende manier zijn geordend, die een theorie vormen, en die wij uitdrukken in taal. Perceptuele kennis is ‘knowledge by acquaintance’: ergens bekend mee raken. Als jij voor het eerst mijn huis binnenkomt, dan heb je een globale indruk van de ruimte waarin je je bevindt. Maar voor mij is die ruimte sterk gearticuleerd: ik zie allemaal details die jij ook zou zien, als je hier al jaren zou wonen. Ik bezit dus meer perceptuele kennis over deze ruimte. De boeddhistische tradities hanteren specifieke methoden om perceptuele kennis te ontwikkelen, zoals de beoefening van meditatie: die levert ons perceptuele kennis over het landschap en de beweging van onze geest. Die methoden vind je in de filosofie niet terug. Maar, wat heel belangrijk is, de ene vorm van kennis kan niet zonder de andere: je hebt ze allebei nodig. Zoals Dharmakirti zegt: ‘Conceptuele kennis kan spreken, maar is blind. Perceptuele kennis kan zien, maar is stom.’”

Conceptuele kennis en perceptuele kennis vullen elkaar aan. Kunt u daarvan een voorbeeld geven?  
“Wij zijn bijvoorbeeld geneigd om, zonder er goed naar te kijken, aan te nemen dat  wij een ‘ik’ hebben, een soort van sturende essentie, die de bezitter is van een lichaam en een geest.  Maar over dit concept van ‘ik’ wordt in het boeddhisme gezegd: het is gewoon een mentale constructie, die niet is gebaseerd op perceptuele kennis. Ga maar eens op zoek naar dat ‘ik’. Probeer het maar eens waar te nemen. Waar bevindt zich dat ‘ik’? Het zit niet in je hoofd, of achter je ogen – het is geen lokaliseerbare essentie of identiteit. Als dat ‘ik’ vervolgens onvindbaar blijkt, dan ben je een illusie armer en een ervaring rijker. Niet zomaar een ervaring, maar een ervaring die je bevrijdt uit een egocentrische belevingswereld. Perceptuele kennis kan ons dus bevrijden van geloof in bepaalde ongefundeerde concepten, en uiteindelijk van het geloof in de werkelijkheid zoals we denken dat ze is. Het leidt het tot een psychologie gebaseerd op het concept van anatman, of egoloosheid. En zo’n egoloze psychologie geeft een handvat om op een totaal andere manier om te gaan met onze egocentrische emoties, en anders aan te kijken tegen onze omgang met elkaar.”

Maatschappelijke constructie

“Egocentrische motivaties, die ons doen streven naar individueel genot of persoonlijk gewin, verhouden zich slecht met ons vermogen om met andere mensen om te gaan. Als je geluk ziet als zoveel mogelijk bezitten, dan zal je nooit het geluk ervaren van genereus tegenover anderen te zijn. Elke keer dat je iets weggeeft, bekruipt je dan immers het gevoel dat je er armer van wordt. Daartegenover stelt het boeddhisme dat mensen ook egoloze motivaties kunnen hebben en cultiveren: het genoegen om niet alleen onszelf, maar de totale situatie waarin we ons bevinden tot bloei te brengen. Onze blik is dan niet alleen op onszelf gericht, maar de hele wereld komt in zicht. Het is een uitdaging om de wereld met zo’n open blik te betreden. Je ziet ergens ellende, en wordt uitgedaagd om je af te vragen: kan ik er iets aan doen? Soms kan je er niets aan doen, maar dan nog is het beter om daar met compassie, dan met onverschilligheid tegenaan te kijken. In plaats van ons eigenbelang, benaderen we de wereld vanuit onze fundamentele goedheid.”

De wereld benaderen vanuit onze fundamentele goedheid. Dat klinkt nogal idealistisch…
“Fundamentele goedheid, ook wel boeddhanatuur genoemd, is het uitgangspunt van maatschappelijk boeddhisme. Maar wereldvreemd is het niet: een soortgelijk idee zien we terug in het werk van etholoog Frans de Waal, wanneer hij stelt dat sociale dieren ‘van nature goed’ zijn. Wat is de simpelste vorm van samenleven, wanneer wordt de samenleving eigenlijk geboren? Die ontstaat op het moment dat een moeder een kind baart. Kijk hoe die op elkaar reageren, die moeder en haar kind: er ontstaat onmiddellijk genegenheid en affiniteit. Dat is de basis van de samenleving, en in die zin is onze goedheid fundamenteel. Dan breidt de babywereld zich langzamerhand uit, de vader komt in zicht, maar het verlangen om in harmonie en met welwillendheid samen te leven, dat blijft een universeel en diepgeworteld aspect van ons mens-zijn. Zo zijn we nu eenmaal geboren. Je moet een maatschappij opbouwen die daar recht aan doet, niet een maatschappij die deze diepliggende intentie principieel wantrouwt en daardoor frustreert. Een maatschappij die onze menselijke goedheid als uitgangspunt neemt, staat veel sterker dan een cultuur die dat niet doet. Een cultuur met geïnstitutionaliseerd wantrouwen tegenover de mens, is gedoemd om uit elkaar te vallen.”

Wantrouwt onze cultuur de mens? In welke zin?
“Er zijn nog heel wat mensen die in de geest van de Heidelbergse catechismus zeggen ‘dat wij ganselijk onbekwaam zijn tot enig goed en geneigd tot alle kwaad.’ Generaties zijn opgevoed met het idee dat er een fundamenteel kwaad in ons huist – we hebben de boel immers verziekt in het paradijs en de erfzonde is aan ons doorgegeven. Zulke ideeën vind je niet alleen in de christelijke leer: Freud, een uitgesproken atheïst, zei dat de cultuur ertoe dient om de beestachtige natuur van de mens onder de de duim te houden. De mens wordt door hem gezien als een gevaarlijk wezen, dat door de cultuur een beetje in toom moet worden gehouden.”

Maar dat wij zijn geboren met een fundamenteel tekort, is eigenlijk een fabeltje…
“Het tragische idee dat de mens van nature een gemankeerd wezen  is, is een geliefd filosofisch thema.  Maar het boeddhisme ziet dat anders. Laat ik mijn hond als voorbeeld nemen – een gezonde hond, zonder mankementen. Die hond heeft natuurlijk niet mijn intelligentie, dat is duidelijk, maar alles dat voor een goed hondenleven nodig is heeft hij in huis. Dus als hond is hij erg geslaagd. Niet als mens, maar dat hoeft ook niet: het is immers een hond. Evenzo is de mens volgens de Boeddha goed in staat om een geslaagd mensenleven te leiden. Maar niet als hij zijn eigen natuur wantrouwt, en zijn maatschappijvisie baseert op dat wantrouwen. De mens is vrij, maar heeft ook de vrijheid om zichzelf gevangen te zetten.”

Hoe kunnen we dat wantrouwen van ons afschudden?  
“De visie die we hebben over onszelf en onze maatschappij, die is ergens vandaan gekomen. Wij hebben die visie ooit aangeleerd. Waarom zouden we dan niet een andere visie kunnen ontwikkelen en aanleren? De beste manier om die visie de wereld in te brengen, is door haar uit te dragen. Zo is het met de nu heersende maatschappijvisie ook gegaan.”

Maar zal die visie beklijven? Is de notie van ‘fundamentele goedheid’ daarvoor niet te abstract?
“Het klinkt abstract als je deze visie niet verbindt aan de ervaring. Ik vraag mensen weleens of ze ooit in hun leven gevoel het gevoel hebben gehad dat ze ‘op hun best’ waren – de overtreffende trap van ‘goed’. Ik bedoel daar niet perse mee dat je net een topprestatie hebt geleverd, maar dat je iets doet met totale overgave en toewijding, met totale helderheid van geest, onbevreesd en vrij van elke vorm van terughouding. Misschien was je wel plantjes in de grond aan het zetten, misschien zat je aan het ziekbed van iemand die terminaal is. Er zijn van die momenten dat de wereld zich voor je opent, of jij opent je voor de wereld. En wat blijkt: iedereen herkent die momenten, iedereen draagt zo’n ervaring van goedheid met zich mee. Dus we kunnen die abstracte notie ankeren in onze perceptuele kennis. Dat ‘empirische feit’, die ervaring, die moet je erbij houden.”