Het belangrijkste argument tegen het cordon sanitaire luidt dat het niet werkt. Maar dit pragmatisch argument houdt geen stand tegen het principiële uitgangspunt: met extreem-rechtse partijen doet men gewoon geen zaken.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
De politieke vertwijfeling in de Lage Landen grijpt om zich heen. Terwijl extreem-rechts, nieuwrechts en populistisch-rechts het maatschappelijke debat steeds meer overschreeuwen, lijkt Nederland het noorden kwijt. De paniek na Fortuyn en vooral Van Gogh zorgt voor een verstandsverbijstering. In het zuiden gaan ondertussen steeds meer stemmen op om het beroemde en beruchte ‘cordon sanitaire’ tegen het Vlaams Belang (het vroegere Vlaams Blok) te doorbreken.
Waar in Nederland nog de hoop leeft dat men de rust en de kalmte na verloop van tijd wel weer zal terugvinden – van een voormalig gidsland mag men dat toch wel verwachten – is de discussie in Vlaanderen op een sluipende wijze misschien naar een Nederlandse malaise aan het afglijden. Niet naar een sfeer van paniek, maar wel naar een maatschappij waarin men heerschappen als Filip Dewinter als serieuze gesprekspartners begint te aanvaarden. Alleen is dat in Antwerpen en omstreken geleidelijker en onder druk van andere argumenten gebeurd. Terwijl Nederlanders met hun heilloze shocktherapie meteen zo ver gaan om Dewinter als spreker uit te nodigen op de Rotterdamse Erasmus Universiteit staat het Vlaamse cordon sanitaire bloot aan een trage maar gestage erosiestrategie. Het separatistische Vlaams Belang wil al langer België doen ‘barsten’, zoals een van hun succesvolste slogans luidt; maar ook het cordon tégen het VB begint steeds vaker kleine barstjes te vertonen.
Zeker in Vlaanderen is de verwarring over die hygiënische beschermgordel sterk toegenomen, onder meer omdat de term is uitgesleten door overmatig gebruik: men ‘houdt vast aan het cordon’, men wil het niet ‘loslaten’ of ‘doorbreken’; het wordt vaak ‘bevestigd’, maar het wordt geregeld ook ‘ter discussie gesteld’. In Nederland lijkt men van de weeromstuit de mogelijkheid van het cordon zelfs niet meer in overweging te nemen – uit angst voor ‘demonisering’, na de moord op Fortuyn het grootste verwijt dat je een Nederlandse politicus kan maken, moet men blijkbaar met iedereen kunnen praten.
Hoog tijd dus om de ideologische wortels van dat cordon nog eens onder de loep te nemen. Hoe heeft het begrip van een akkoord op een provinciaal Limburgs congres kunnen uitgroeien naar een concept dat opgepikt werd door Le Monde Diplomatique en The Guardian om het verzet tegen extreem-rechts te organiseren? En vooral: waarom maakt het fundamenteel niet uit dat het cordon ‘als Pokon’ kan werken, zoals onlangs op de opiniepagina van NRC Handelsblad te lezen viel? Want daar gaat het hier om. Er zijn weliswaar allerlei politiek-filosofische theorieën te geven waarom je sommige partijen moet uitsluiten van elke vorm van bestuur. Een slogan als ‘eigen volk eerst’ houdt een dermate homogenisering van de bevolking in, dat het ondemocratisch is. Politici die deze slogan bezigen, identificeren zichzelf met het ‘volk’, menen met de stem van de vox populis te spreken, en bepalen daardoor wie nu wel en niet tot ‘eigen volk’ behoort. Racisme en vreemdelingenhaat liggen dan op de loer. Daarom vindt de Franse denker Claude Lefort het typerend voor democratie dat iedere invulling van de politieke macht slechts een tijdelijke is. Die invulling kan nooit de collectieve belichaming van de volkswil zijn. Een democratische samenleving is open, pluriform – en niet als een navelstaarder gefixeerd op ‘collectieve identiteit’.
Maar hoe nuttig en actueel deze theorie ook mag zijn, als het gaat om het cordon sanitaire mist ze het belangrijkste punt. Het cordon sanitaire is op de eerste plaats geen praktische uitwerking van een politieke theorie, maar een ethisch principe: men doet geen zaken met extreem-rechts. Het is de enige consequente houding tegenover van onderhuidse of expliciete discriminatie stijf staande volksmenners – let wel: houding. Het gaat hier niet om tactieken die gelegd kunnen worden langs de meetlat van succes.
Varkenspest
Een ‘cordon sanitaire’ is oorspronkelijk een bufferzone die men afpaalt om dierenziektes onder controle te houden. De geestelijke ouders van de politieke variant van het Belgische cordon, journalist Hugo Gijsels en de groene politicus Jos Geysels, hebben de metafoor doelbewust gekozen. Bij gevallen van varkenspest kan men een cordon sanitaire aanbrengen om verspreiding te voorkomen.
Toen de term voor het eerst opdook in 1989, was de politieke situatie in Vlaanderen nog helemaal anders: het Blok had nog maar net zijn eerste verontrustende resultaten behaald. Pas bij de parlementsverkiezingen in 1991 zou de eerste ‘Zwarte Zondag’ volgen, de naam die vanaf dat moment elke verkiezingsoverwinning van het VB zou vergezellen. In die federale verkiezingen behaalden ze 10,4 procent van de stemmen. In de regionale verkiezingen voor het Vlaams Parlement van vorig jaar zetten ze hun jarenlange gestage groei verder en klommen ze naar 24 procent. Daarmee werden ze de grootste Vlaamse partij.
Geysels benadrukt keer op keer dat het om een afspraak gaat, een ‘engagement’ of een ‘grondhouding’ die de ‘democratische partijen aannemen tegenover een partij waarvan de beginselverklaring en het programma niet getuigen van verdraagzaamheid, een democratische instelling en een keuze voor de gelijkheid van mensen, ongeacht hun ras, godsdienst of seksuele voorkeur’. De vijftien jaar oude tekst spreekt van ‘een fundamenteel respect voor de politieke democratie’ en ‘de noodzaak van een gezamenlijke strijd tegen elke vorm van racisme en vreemdelingenhaat’. Het benadrukt de afwijzing van elke coalitievorming met extreem-rechts: de ondergetekenden verbinden zich ertoe ‘geen politieke akkoorden af te sluiten of afspraken te maken met het Vlaams Blok, noch in het kader van democratisch verkozen raden op gemeentelijk, provinciaal, gewestelijk, nationaal en Europees niveau’.
Deze opstelling is fundamenteel ethisch van aard. Het cordon heeft in beginsel niets te maken met pragmatiek, met electorale afwegingen of met het ‘uitroeien van de neo-fascistische pest’. Het is een moreel standpunt dat wordt ingenomen tegenover intolerantie en discriminatie. Initiatiefnemer Jos Geysels moet steeds weer en steeds meer onderstrepen dat het een consequentie is van een geloof in de rechtsstaat, die in gevaar komt wanneer het VB aan de macht komt. Het is dus geen oekaze en ook geen manier om de electorale opgang van het VB af te remmen. De beslissing om met het VB geen coalitie te vormen volgt uit een normatieve invulling van het begrip ‘democratie’, dat uiteindelijk terugverwijst naar de erfenis van de Verlichting. Mensen zijn gelijkwaardig; racisme is verwerpelijk; medezeggenschap is essentieel. Wie het niet eens is met deze grondprincipes kan hoogstens nog worden aangehoord, maar er kunnen geen afspraken mee gemaakt worden. Zo eenvoudig zou dat moeten zijn.
Maar zo eenvoudig is het al lang niet meer. Of beter: zo overtuigend blijkt die redenering al lang niet meer te zijn. In het licht van de originele afspraak lijkt de vraag of het cordon ‘werkt’ vooral naast de kwestie. Pas wanneer men op het cordon wensen begint te projecteren die weinig met de essentie van de zaak te maken hebben, komt de vraag over het nut en onnut van de afspraak in beeld. Pas wanneer men de fundamenteel ethische grondslag van het originele cordon uit het oog verliest, begint men over de pragmatiek ervan te discussiëren. Het is niet toevallig dat pas op dat moment de luidste stemmen voor het opheffen van het cordon klinken. Het cordon is in strikte zin zeer nuttig gebleken, omdat het akkoord het VB al meer dan vijftien jaar uit het bestuur houdt. Maar het VB is ondertussen van 10 naar 24 procent gestegen en dat slaat vele mensen uit hun lood.
Het belangrijkste tegenargument tegen het cordon is geenszins principieel of ideologisch, maar pragmatisch en wordt in Vlaanderen wel eens de ‘homeopathie van het kwaad’ genoemd – in Nederland spreekt men over ‘inkapseling’. De redenering is dat een (liefst zo beperkt mogelijke) bestuursdeelname van het VB hen zo sterk zou beschadigen dat ze bij de volgende verkiezingen uitgeteld zouden zijn. Niet alleen heeft regeringsdeelname bijna altijd negatieve gevolgen voor welke partij dan ook, het VB zou nog veel meer schade ondervinden omdat ze dan hun retorische spelletjes niet meer zouden kunnen spelen en eindelijk (aanvechtbare) beslissingen zouden moeten nemen. Deelname aan het beleid zou het VB ‘verbranden’ en vaak wordt de redenering kracht bijgezet met een vergelijking met de LPF in Nederland of de FPÖ in Oostenrijk, waar extreem of populistisch rechts wél meeregeerden en daarvoor een (soort van) electorale prijs hebben betaald. Maar los van het gevaar – een partij kan in één regeringsperiode veel kapot maken – gaat dat voorbij aan het principiële uitgangspunt. Nogmaals Jos Geysels: ‘Het cordon blijft een afspraak tussen democraten ten opzichte van partijen die onder de bodemkoers van een kwetsbare democratie zakken.’
Salonfähigkeit
Maar er is nog een andere reden waarom die beginselvaste opstelling onder vuur komt te liggen. Het electorale succes van het VB mag dan wel geen geldig tegenargument zijn, maar de recente gedaanteverwisseling van het VB zorgt wél voor problemen. De ‘salonfähigkeit’ van het VB was ook al vóór de naamsverandering flink toegenomen. Zoals Blok-watcher Marc Spruyt aantoont in zijn boek Wat het Vlaams Blok verzwijgt (2000), was de partij aanvankelijk zelf geenszins uit op beleidsdeelname. Nog in 1991 zei Dewinter in een interview waaruit Spruyt citeert: ‘Ik ben er trouwens van overtuigd dat de belangrijkste taak van het Vlaams Blok niet in het parlement ligt, maar wel in het uitoefenen van druk in het algemeen. We weten allemaal dat het parlement een soort democratisch alibi is voor de traditionele partijen om uiteindelijk te doen wat ze willen.’ Maar als gevolg van het electorale succes verandert het VB van ‘zweeppartij’ geleidelijk in een vriendelijkere, meer aanvaardbare partij. In 1995 zegt Dewinter het al helemaal anders: ‘Het Vlaams Blok wil aan iedereen duidelijk maken dat het niet a priori een oppositiepartij is die weigert haar verantwoordelijkheid op te nemen’. Vandaag zegt hij aan iedereen die het wil horen dat hij in 2006 burgemeester van Antwerpen wil worden. Daarvoor wordt een hele berg cosmetica naar boven gehaald: het beruchte zeventigpuntenprogramma (uitgegroeid tot een symbool van het harde, racistische VB) werd terzijde geschoven, vlot pratende en goed ogende ‘verruimers’ als Marie-Rose Morel werden binnengehaald, expliciet racistisch taalgebruik wordt vermeden. Na de veroordeling midden november van het Blok kiest de partij een iets minder agressieve naam: ‘Vlaams Belang’, en kiest het, in plaats van de bokshandschoenen uit het verleden, een hart als symbool.
Dat heeft tot gevolg dat de steeds feller woedende discussie over het cordon een Platoons tintje begint te krijgen: het VB is erin geslaagd de discussie van de pragmatische gevolgen van het cordon te verleggen naar een discussie of het VB nu écht veranderd is. Ik noem dat Platoons omdat het de verdediger van het cordon tot een discussie veroordeelt over het ‘schijnbare’ VB (de familievriendelijke schaduwen op de wand, zoals in Plato’s allegorie van de grot) en het ‘echte’ VB (waarbij het racisme zonneklaar is). Zolang het cordon ‘nuttig’ was, kon het VB volstaan met een (lucratieve) slachtofferrol (Vlaams Blok-stichter Karel Dillen noemde het cordon altijd ‘de levensverzekering van het Vlaams Blok’), maar nu ze een kwart van de kiezers hebben weten te lokken, is die rol niet meer geloofwaardig en stijgt de ambitie om zelf te regeren. Dat is de reden voor de imagoverandering, die zo listig wordt uitgevoerd dat ze elke kritiek al bij voorbaat onklaar maakt. Wie begint over de schijn en het zijn van het VB, komt in een erg zwakke retorische positie terecht. Bij elke verwijzing naar discriminatie of racisme kan het VB doen alsof dat tot het verleden behoort. Wie hen uitmaakt voor ‘fascisten’ kan worden weggelachen. Wie wijst op de aanwezigheid van extreem-rechts op de herdenkingsplechtigheid bij het graf van de beruchte nazi-collaborateur Staf De Clercq – nog in november vorig jaar! – zal te horen krijgen dat er geen VB-politici te zien waren, al had het Vlaams Blok Magazine (oplage: 26.000) wel een opvallende aankondiging geplaatst. Wie in het VB-nieuwe stijl een wolf in schaapskleren herkent moet al verdomd scherpe foto’s van blikkerende wolfstanden bij zich hebben om het pleit te winnen.
Niettemin zijn er ondertussen voldoende aanwijzingen dat het VB fundamenteel niet is veranderd. De dreigementen van VB-voorman Gerolf Annemans op het herstichtingscongres, nadat het Vlaams Blok veroordeeld was voor racisme en van naam moest veranderen, spreken boekdelen: ‘De namen van alle juridische hoofdrolspelers uit dat proces staan voorgoed in het geheugen van deze jurist gegrift: ze zijn gewaarschuwd’ – Annemans is jurist. Van de scheiding der machten lijkt het Vlaams Belang zich weinig te zullen aantrekken als het aan de macht komt. Filip Dewinter zei onlangs nog dat hij het absoluut niet eens was met de laatste slogan van Patrick Janssens, huidig burgemeester van Antwerpen: ‘De stad is voor iedereen’. Het is allemaal een beetje geniepiger dan vroeger, maar de discriminerende boodschap blijft duidelijk.
Geloof
Zeker in Antwerpen steekt de vrees de kop op dat het VB wel eens de absolute meerderheid zou kunnen behalen bij de gemeenteraadsverkiezingen in 2006. Dat zou een ramp zijn, waarvan de omvang moeilijk in te schatten valt, maar dat zou niet betekenen dat het cordon sanitaire zou hebben gefaald. Het cordon sanitaire berust op de zekerheid van een fundamenteel ethisch principe en het geloof in de democratie als bestuursvorm én als waarde. Als het VB aan de macht komt, zal het vertrouwen in de bestuursvorm misschien een knauw krijgen, maar het geloof in diezelfde democratische waarden (gelijkheid, vrijheid, solidariteit) zal onverminderd de strijd tegen het extremisme blijven voeden.