Elke dag beteugelen wij onze lusten, anders zouden we niet kunnen functioneren. Sophie van Balen vraagt zich met Herbert Marcuse af wat er zou gebeuren als we daarmee zouden ophouden. Ze voorziet een sensuele revolutie.
Ken je dat: dat je iets wilt, maar weet dat het niet mag? Dat het niet hoort wellicht, of niet mogelijk is? Omdat het verboden is of omdat het je vast en zeker verweten gaat worden? Denk aan de aanblik van dat laatste koekje dat niemand uit beleefdheid pakt of de tergende wetenschap dat je pas over een uur weer een sigaret kunt opsteken. De spanning die zich opbouwt wanneer je niet degene zoent die tegenover je zo onuitstaanbaar aantrekkelijk staat te zijn of de hitte die toeneemt wanneer je een scheldbui inhoudt als je rechts wordt ingehaald? Je herkent het vast wel, want dít is het gevoel van de beschaafde mens. Althans, zo zegt de psychoanalyse.
Maar waarom eigenlijk? Hoe komt het dat onthouding zo’n centrale rol is gaan spelen in ons zelfbeeld? En is dat in deze huidige tijd van overvloed eigenlijk nog wel nodig of überhaupt wenselijk? Ik ben benieuwd wat er zou gebeuren wanneer we de teugels zouden laten vieren. Of mensen dan in hoog tempo elkaar de kop in zouden slaan en de planeet volledig zouden verwoesten, met smeulende hopen kern- en huisafval als enige overblijfselen, op land dat omringd wordt door zeeën bestaande uit plastic vloeipapiertjes. Of zouden we in ruimteschepen stappen, zoals in de film Wall-E, en binnen een aantal jaar zo dik en dom worden dat we veranderen in pure consumenten, volgzaam en beïnvloedbaar?
Dit artikel is exclusief voor abonnees
In De eendimensionale mens (1964) schetst de Duits-Amerikaanse filosoof Herbert Marcuse een dergelijk beeld. De mate waarin wij genieten van alle pleziertjes die de rijkdom en overvloed ons gebracht hebben, maakt ons tot volgzame consumenten die de ogen sluiten voor de verschrikkelijke rafelranden van onze cultuur. Terwijl wij vrolijk een petitie invullen tegen de overdaad aan plastic verpakkingen in de Albert Heijn worden in Nigeria de vrouwen die bevrijd zijn uit handen van Boko Haram in ‘vluchtelingenkampen’ verkracht door het staatsleger dat hun goedgezind zou moeten zijn. We switchen van plofkip naar biologische vleesvervangers, maar blijven gevangen in de klauwen van het kapitalistische systeem, dat ons er vooral toe beweegt te blijven kopen.
De geneugten van de westerse wereld creëren in Marcuses woorden een ‘gelukkig bewustzijn’. We hebben bepaalde verlangens die we kunnen bevredigen, zoals het verlangen naar een nieuwe telefoon, naar keuzevrijheid op Tinder of naar een ervaring, zoals een verre reis, een metalconcert, een foodfestival. Het feit dát we onze verlangens kunnen bevredigen houdt ons tevreden, geeft een gevoel als een lome glimlach op een volgegeten maag. Maar we vergissen ons, zegt Marcuse, als we denken dat dit vrijheid is. Want terwijl aan de ene kant onze behoeftes gevormd worden door het systeem waarin we leven, worden wij in deze staat van tevredenheid ook nog eens onkritische, volgzame burgers. Door onszelf bepaalde pleziertjes te gunnen vergeten we als het ware dat we eigenlijk veel meer willen, of iets heel anders. En dat is gevaarlijk, schrijft Marcuse: ‘Als de individuen zo geconditioneerd zijn dat in deze bevredigende goederen ook gedachten, gevoelens en aspiraties begrepen zijn, waarom zouden ze dan zelf willen denken, voelen en dromen?’
Tekst loopt door onder afbeelding
Illustratie: Berend Vonk
Driften
Volgens Herbert Marcuse kunnen we onszelf bevrijden uit deze prettige, maar onmenselijke onvrijheid door onze fantasie te gebruiken. We moeten toewerken naar een ‘libidinale rationaliteit’, waarin niet alleen ruimte is voor de status quo, maar ook voor mogelijke alternatieve werelden. Die andere werelden kunnen als ‘kritisch potentieel’ een rol spelen in het hervinden van onze menselijke autonomie. Utopisch? Niet helemaal, zou ik zeggen, en vooral niet wanneer we inzoomen op Marcuses theorie van seksualiteit.
Marcuse gaat uit van een freudiaanse psychologie. De mens, die voortgestuwd wordt door de twee oerdriften Eros en Thanotos, verheft in de beschaafde samenleving zijn driften tot sociaal geaccepteerde waarden zoals ambitie, kunst, wetenschap en liefde. Eros is de levensdrift die gericht is op het zelfbehoud en het behoud van de soort. Wij ervaren deze primair in onze seksualiteit, maar je kunt ook in bredere zin Eros herkennen in onze behoefte om dingen te maken of te onderzoeken, zoals in kunst en wetenschap. Thanatos is de doodsdrift, de behoefte om iemand (of jezelf) de hersens in te slaan.
Wanneer wij onze driften ongeremd zouden uitleven is een productieve samenleving onmogelijk, stelt Freud. Sublimatie, of de verheffing van de oerdriften, is een noodzakelijke verdringing van ons oer-innerlijk om zulke saaie en vervreemdende dingen zoals werk voor elkaar te krijgen. Maar Marcuse merkt op dat de rijkdom en automatisering die zijn voortgekomen uit deze zeer succesvolle onderdrukking hebben geleid tot een nieuwe situatie, waarin bepaalde vrijheden vrij zijn gevallen. Hij beschrijft hoe de seksuele revolutie heeft geleid tot een liberalisering van het genotsprincipe: we kunnen onze lusten uitleven in vrije partnerkeuze, seks voor het huwelijk en flirts op de werkvloer. Vijftig jaar later kunnen we apps als Tinder, gratis internetporno en sexy videoclips zonder problemen aan dit rijtje toevoegen.
Zijn we dan niet vrijer dan ooit? Is de vrijheid om met mannen of vrouwen naar bed te gaan, om te trouwen met wie je wilt en daarna weer te scheiden, en om online de mensen te leren kennen die jouw specifieke seksuele wensen delen, niet de opheffing van het keurslijf waarin we gebonden waren?
Op een bepaalde manier wijst Marcuses werk me op een klassieke fout van het liberalisme: keuzevrijheid is niet hetzelfde als vrijheid. De keuzes waarmee je geconfronteerd wordt zijn altijd zelf al ergens door gevormd. Onze voorliefde, bijvoorbeeld, voor een heteroseksuele monogame relatie gaat net even te perfect samen met de meest productieve wijze waarop een arbeider aan zijn trekken kan komen, nageslacht kan voortbrengen, en een stabiele omgeving heeft waarin hij zo veel mogelijk tijd overhoudt om nuttig werk te verrichten. Op een ander vlak is de haast beklemmende zoektocht naar werk waarvoor je passie hebt misschien wel leuker en vrijer dan de wetenschap dat je ergens de komende veertig jaar zult blijven, maar is het niet ook een manier om ons harder en meer te laten werken? Om hart en ziel in ons werk te steken en daarmee nóg productiever te zijn in een tijd waarin vaste banen verdwijnen en loonstijgingen ten behoeve van de financiële gezondheid van het bedrijf uitgesteld worden? Marcuse noemde deze vrijere, maar stevig gemanipuleerde verlangens ‘repressief ge-desublimeerd’: onderdrukt door ruimte te geven aan niet-verheven verlangenbevrediging.
Hoe komen we er dan achter wat we écht lusten? Of wat we zouden lusten, als we geen eendimensionale mensen waren? Zowel Freud als Marcuse wijst op de kracht van verbeelding om onder het juk van onze realiteit uit te kunnen denken. Freud omschrijft fantasie als ‘de enige psychische activiteit die zelfs in het gebied van het ontwikkelde bewustzijn in hoge mate onafhankelijk van het realiteitsprincipe is gebleven’. In zijn boek Eros en cultuur (1955) werkt Marcuse dit idee uit. Zijn doel is om via de fantasie tot een haast marxistische revolutie te komen, die ons kan bevrijden uit onze onkritische en volgzame staat. Maar terwijl de meeste revoluties gepaard gaan met afzien, is de weg naar Marcuses heilstaat geplaveid met genot.
Genot
Om Eros te bevrijden moeten we onze fantasie vrij spel geven. De verbeelding diende in de klassenmaatschappij nog alleen de kunsten en de seksuele perversie, maar om onszelf te bevrijden moeten we ons al die andere facetten van verbeelding, die bij kinderen nog wel aanwezig zijn, weer eigen maken. We moeten spelen, verzinnen, dromen en durven.
Deze revolutie verlost, zo schrijft Marcuse, het lichaam uit zijn ge-de-seksualiseerde toewijding aan werk. Om een productieve volwassene te worden leren kinderen hun seksualiteit te beknotten tot een beperkt aantal erogene zones. Maar op het moment dat die noodzaak van productiviteit vermindert of wegvalt, kan het hele lichaam opnieuw ge-erotiseerd worden. Deze ontketening van de erotiek uit haar vooraf bepaalde ‘relevante gebieden’ zorgt voor een veel vrijere omgang met eerder als perverse seksuele voorkeuren bestempelde gedragingen. In andere woorden: een voetenfetisj, het genieten van anale seks of de liefde voor gerimpelde lichamen valt ineens veel beter te begrijpen.
Deze bevrijding van de lichamelijke seksualiteit heeft bovendien belangrijke feministische gevolgen. Simone de Beauvoir wijst in De tweede sekse op een belangrijk verschil tussen de seksuele volwassenwording van mannen en vrouwen: terwijl bij mannen de productief-heteroseksuele focus op voortplanting samenvalt met seksueel genot – de penis is zowel voortplantings- als genotsorgaan – hoeft seks in de zin van neuken voor vrouwen niet met seksuele opwinding gepaard te gaan. Waar het meisje zich richt op de dijbenen, onderbuik en clitoris, leert de vrouw haar volwassen, productieve seksualiteit kennen via de daarvan onderscheiden vagina. Terwijl penetratie alleen voor veel vrouwen niet tot seksueel genot of een orgasme leidt. Wanneer Eros via de fantasie bevrijd kan worden uit zijn productieve keurslijf, zou de vreemde eenkennigheid van seks als penetratie kunnen verwateren en de ongelijkheid tussen de mannelijke en de vrouwelijke seksuele ontwikkeling verminderen. Hmm, toch weer utopisch?
Gevaarlijk aan een ontketening van de verbeelding lijkt me vooral de onzekerheid over hetgeen we dan ontketenen. Gooien we de remmen los voor pedofilie en geweldsfantasieën? Hoe gaan we om met sociale situaties, wanneer elke situatie of handeling – het schudden van een hand, iemand in de ogen kijken – mogelijk seksueel geladen is? De vraag doet me denken aan de naturistencamping waar wij als kinderen heen gingen. Het was een prachtige plek, op een berg of misschien een heuvel, waar een rivier langs stroomde die een stukje verder een viaduct kruiste. Op avontuur kwamen we natuurlijk weleens bij dat viaduct terecht, en daar waren kinderen in badkleding aan het spelen in het water. Gek als het misschien klinkt voelden wij ons niet beschaamd over onze naakte lichamen. De schaamte trad op bij die andere kinderen, die geconfronteerd werden met onze blote lijfjes. Hun badkleding verstoorde ons wereldbeeld niet, maar ons gebrek aan badkleding verstoorde dat van hen. Zou het zo zijn dat in een vrijere ‘erotische’ wereld minder schaamte bestaat? Of heeft dit verhaal niets met een bevrijding van Eros te maken?
Slavoj Zizek, waarschijnlijk de belangrijkste hedendaagse vaandeldrager van de psychoanalyse, stelde tijdens een lezing in maart dat het probleem met discussies zoals #metoo is dat ze de perverse fantasie van gewelddadigheid veroordelen, terwijl ‘het onderdeel van de vrouwenrechten is om te genieten van een masochistische positie, zolang je maar controle hebt over de condities waaronder dat gebeurt’. Seksuele bevrijding bestaat er volgens hem niet zozeer uit nooit meer te objectiveren of geobjectiveerd te worden – denk aan vrouwen die genieten van porno of aan het succes van Fifty Shades of Grey –, maar uit het controleren van de voorwaarden. Om het in andere woorden te vertalen: we zoeken naar nieuwe toegankelijkheidvoorwaarden voor de slaapkamer. Voor de badkamer zijn ze al duidelijk: in principe moet je ervan uit kunnen gaan dat niemand zomaar binnenloopt wanneer jij lekker zit te poepen. In de slaapkamer wil je kunnen bepalen wie er binnenloopt en op welke manier, en mede bepalen wat er daarna gebeurt. Het gaat dus niet zozeer om een verbod, maar om het kunnen aanbrengen van je eigen regels. Complicerende factor: als je niet eens zeker kunt weten waarnaar je verlangt, hoe weet je dan waar je grenzen liggen?
Genietend
Terug naar de fantasie. Marcuses revolutie heeft namelijk behalve de erotisering van het lichaam ook gevolgen voor de werkelijkheid waarin we leven. ‘In het rijk van de fantasie worden de onredelijke beelden van de vrijheid redelijk.’ Hij zoekt in deze passage naar een uitbreiding van rationaliteit, waardoor niet alleen de dingen zoals ze bestaan deel uitmaken van de rationele realiteit, maar ook de potenties die de werkelijkheid in zich draagt. Deze ‘libidinale rationaliteit’ is niet langer gebonden aan het principe van productiviteit en opent daarmee de deuren van ons menselijk kritisch potentieel. We kunnen de bril van nut en sociale correctheid eindelijk afzetten. Omdat we de mogelijkheden van ontwikkeling en verandering mee kunnen denken in onze werkelijkheid verrijken en verbeteren we haar.
Dit alles betekent natuurlijk niet dat we toe kunnen naar een staat van volledig vrije driftuitleving, maar juist onze tijd van rijkdom, overvloed en automatisering, waarin de noodzaak om te werken afneemt, zorgt ervoor ‘dat de hoeveelheid driftenergie die de maatschappij voor vervreemde arbeid opeist [wel degelijk] drastisch zou kunnen worden verminderd’. In plaats van verbeten te zoeken naar passievol werk zouden we dus eens tijd moeten steken in het fantaseren over mogelijke werelden, en het ervaren van de uitgebreidheid en veelkleurigheid van onze lichamelijke en psychische seksualiteiten. Al genietend glijden we zo de revolutie in!